Hier volgt een kleine selectie uit de Furetieriana (1711)[1], een verzameling anecdoten, commentaren, verzen en beschouwingen ‘ter lering en vermaak’; de tekst werd in wat moderner Nederlands omgezet.

 

Langdradige en domme dichters

De dichter Antimachus van Colophoniën was zo duister en zo langdradig in zijn gedichten dat hij bij de beschrijving van de Thebaanse oorlog reeds 24 boeken beëindigd had en nog had hij het vijandig leger niet voor de stad gebracht! (13)

Ik kan mij niet genoeg verwonderen dat er zo’n domme mensen zijn die onderwerpen die er niet gepast voor zijn toch in verzen willen behandelen. De regels van de vestingbouwkunde, in verzen gezet door Monsieur de Chastelet, zijn bekwamer om te doen lachen dan om ingenieurs te maken. Een armzalige verworpene van de Zanggodinnen heeft zich voorgenomen om binnenkort een hele beschrijving van de aardbol in verzen te maken; misschien komen de beginselen van Euclides en de hele wiskunde nog wel in rijm te verschijnen. Monsieur de Berigny, raadsheer in het gerechtshof in Caen, heeft sinds enige jaren een historie van Frankrijk in verzen geschreven. Met het doel dit te laten uitgeven kwam hij naar Parijs om met een drukker overeen te komen want hij beeldde zich in dat er geen fraaier boek was dan het zijne en twijfelde dus niet dat hij er minstens 400 gouden kronen voor krijgen zou. Ik vind het zeer redelijk dat de boekverkopers hem daar geen geld voor wilden geven, maar ik kan niet bevatten dat Pepingué zo gek was hem er 100 kronen voor te geven, te meer omdat in het ganse boek geen vier regels gevonden worden die het lezen waard zijn. (13-14)

Hoorndragers

‘Als men u niet meetelt’, vroeg een ambachtsman aan zijn buur die schoenlapper was, ‘hoeveel hoorndragers wonen er dan in deze straat?’ ‘Ai’, zei de ander, ‘als men mij niet meetelt, dat vind ik wel een vreemde manier van zeggen’. ‘Welnu’, hernam de ambachtsman, ‘als die vraag niet naar uw zin is, hoeveel hoorndragers wonen er dan wanneer gij meegeteld wordt?’ (20)

Kloteloosheid

Daar zijn mensen die maar één teelbal hebben. Ik heb iemand gekend die er drie had; zijn vader en grootvader waren ook zo voorzien. De bewoners van Neder-Marksland hebben er gewoonlijk maar één en zij die in Hoog-Marksland wonen schijnen schijnen er bijna geen te hebben omdat ze inwendig liggen. Dit zou kunnen komen door het slechte voedsel van dit land waar men bijna niets dan rapen en kastanjen eet. Die van Berry verwijten die van Marksland [Marche] deze kloteloosheid alsof het een eerrovende vernedering is. (68)

Kritiek

Een puik verstand van onze tijd zei dat goede kenners van boeken zich moeten haasten om hiervan te oordelen, want zodra de menigte van het gewone volk een oordeel, voor of tegen, heeft geveld is er geen vrijheid meer om anders te mogen oordelen. (65)

De kinderen van de priester

Ik ging deze dagen door de straat van Sint-Severijn waar een menigte koetsen en wagens zodanig de weg belemmerden dat het onmogelijk was de straat te gebruiken. Ik plaatste mij in een openstaande poort om te wachten tot de drang voorbij zou zijn. Ik had het vermaak van een priester te zien die tussen een koets en een wagen lelijk gekneld zat. Hij riep aan de koetsier en aan de voerman dat ze niet zouden voortrijden want dan zouden ze een priester om hals brengen. Een ambachtsman, die in hetzelfde gevaar als hij was, zei: ‘Ai lieve, ziet eens, deze priester heeft meer vrees om te sterven dan ik, ik die een vrouw heb met vier kinderen’. De priester antwoordde hem met een soort verachting: ‘Ik heb er meer dan gij’. (79)

Spaanse klucht

Wat zijn de Spanjaarden kluchtige hanen in hun toneelstukken: in een stuk van Lope de Vega doet hij in het eerste bedrijf een vrouw bevallen en die kinderen zijn al mannen met baarden eer het spel beëindigd is. (103)

Onredelijke moeders

Wat vindt men van onredelijke moeders die willen dat hun dochters een deugdzaam leven leiden maar hun geen goed voorbeeld geven! Een van dit soort bestrafte haar dochter en dreigde haar in het klooster te steken omdat ze een minnaar had. ‘Ik zal gewillig gehoorzamen moeder’, antwoordde de dochter, ‘mits dat gij uw kamerdienaar daar ook laat opsluiten om mij te dienen’. (110)

Geneesmeester

Een geneesmeester is zodanige man die in de kamer van de zieke geduld wordt om wat pispraatjes en beuzelingen voor geld te verkopen zo lang tot de natuur de lijder in gezondheid herstelt of de zogenaamde hulpmidddelen hem in het graf hebben gebracht. (164)

Menslievenden

Daar is een soort mensen dat zeer menslievend is en die door al te veel te beloven zich gedurig in de onmogelijkheid bevinden hun beloften te houden. Ik zei tegen een van mijn vrienden die dit zeer eigen is, dat hij de morgenstond doorbracht met te beloven en de namiddag met zijn verontschuldigingen te maken. (168)

Vlaamse vrouwen

Voor de Vlaamse juffers is het een groot plezier wanneer een grote generaal in hun stad zijn winterkwartier betrekt. Zo iemand weet het jufferschap met gastmalen en andere vermakelijkheden te onthalen, maar bijzonder met lekker te smullen want onder de vijf Vlaamse juffers zijn ten minste vier lekkerbekken. (201)

Lachende begrafenis

Een alleenstaande vrouw liet bij  testament vastleggen dat de priesters een grote som geld kregen als ze niet zouden lachen bij de begrafenis. De priesters beloofden hun best te doen maar toen ze elkaar zagen aankomen konden ze zich niet inhouden van het lachen. Daarop weigerde de broer van de overledene de som te betalen, maar de pastoor verdedigde zich: ‘Mijnheer, uw zuster heeft deze voorwaarde in haar testament gezet om te beletten dat er zou gelachen worden zonder dwingende reden. Maar gij toont zo weinig droefheid om haar overlijden dat het onmogelijk is om ons van het lachen te onthouden’. (215)

Drinkdeuntje

Als Socrates zijn wijf begon

Te schelden, wat ze deftig kon,

Dan ging hij naar de kroeg toe keren,

                    Bij het vrolijk nat.

Laat ons van Socrates dit leren,

Hij hield de wet die leerde, dat

Men eens per maand moet wezen zat. (237)



[1] Furetieriana of klemredenen, historische aanmerkingen, zeedekunde, woordenziftery, aardigheden, zinspreuken, sneedige antwoorden en geleertheit van den heer Furetiere, in zyn leven abt van Chalivoy en lid van de Fransche academie (Amsterdam, Nicolaas ten Hoorn, 1711). Vertaling van: Furetieriana ou les bons mots et les remarques d’histoire, de morale, de critique, de plaisanterie, & d’erudition de Mr. Furetiere, abbé de Chalivoy, de l’Academie françoise (Brussel, François Foppens, 1696; de frontispice van Jacob Harrewijn diende als inspiratie voor de prent in de Nederlandse editie). De vermoedelijke ware eerste editie (met licht andere titel) verscheen datzelfde jaar: Furetiriana ou les bons mots et les remarques: histoires de morale, de critique, de plaisanterie, & d'érudition de Mr. Furetière (Paris, Thomas Guillain, 1696; heruitgaven: Lyon, Amaulry, 1696; Paris, Pierre Ribou, 1704/1708); er verschenen ook edities met titel: ‘F***ana’. Het boek werd ook opgenomen als eerste deel in de collectie Ana; ou, collection de bons mots, contes, pensées détachées, traits d'histoire et anecdotes des hommes célebres (Amsterdam/Paris, Belin, 1799).

De Franse priester, schrijver en lexicograaf Antoine Furetière (1619-1688) werd vooral bekend door zijn postuum uitgegeven Dictionnaire universel (1690). Hoewel hij wat humoristische poësie en satirische werken schreef is hij hoogst waarschijnlijk niet de auteur van de Furetieriana, al wordt in het voorwoord verwezen naar aantekeningen die na zijn dood gevonden zouden zijn. Dit boek behoort tot de zogenaamde ‘anonymiana‘, maar ‘mis au jour par Guy Marais’ volgens Barbier, Ouvrages anonymes, (1874 vol II p 512). Francine Wild, Naissance du genre des Ana (1574-1712) (Paris, Champion, 2001 p 314 e.v.) betwijfelt deze toeschrijving. Wie is dan de auteur? Jean-Léonor Le Gallois de Grimarest (1659-1713) volgens Wikipedia: « L'homme qui a ‘mis au jour’ les Furetieriana, publiés simultanément à Paris et à Bruxelles, serait, selon le Catalogue des livres imprimés de la Bibliothèque du Roy, (Paris, 1750, tome II, p. 173), un ‘sieur Guy-Marais’, dont le nom n'apparaît nulle part ailleurs dans la bibliographie française de l'époque classique, et qui pourrait bien être Grimarest.»