Van de invloed van inkt op de

zwarte gal van schrijvers[1]

Atra bilis agitat hominem (Plautus)[2]

De schrandere arts Unzer[3] heeft betoogd dat de gemoedskrankheden, als daar zijn de melancholie, zwaarmoedigheid, onzinnigheid en razernij, veeltijds uit de zwarte gal haar oorsprong nemen. Dit dikke en zwarte vocht draagt de naam van zwarte gal, dewijl het in de lever, die werkplaats der gal, ofwel in die ingewanden welke de gal der lever aanvoeren, gemeenlijk zich verzamelt; en omdat het door zijn zwarte kleur van de eigenlijke gal voornamelijk onderscheiden is. Unzer merkt aan, nopens de oorsprong der zwarte gal, dat zware, harde en droge spij­zen, dat slechte drank ofwel te weinig drinken, dat een kwade verduwing van de maag, veroor­zaakt door te veel zitten, bijzonder door ontijdig waken en het te sterk aansporen der denkvermogens:  dat deze omstandigheden samengenomen dit kwaadaardig vocht lichtelijk doen ontstaan en aankweken. Buiten twijfel beschouwen mijn lezers in deze omschrijving, straks met een oogopslag, de natuurlijke beeltenis van geleerden en schrijvers over het geheel.

[1] Uit de De Kosmopoliet, of Waereldburger (Amsterdam: David Klippink, 1777; nr 105) van Otto Christiaan Frederik Hoffham (1744-1799), een in Pruisen geboren maar in Amsterdam opgegroeide schrijver. Hij is vooral bekend als grappige dichter en was blijkbaar niet onderhevig aan de kwaal van de veelschrijvers die hij hier uiteenzet! We hebben de spelling wat aangepast maar heel wat oude uitdrukkingen en stijlfiguren laten staan.

[2] ‘Zwarte gal maakt de mens overstuur’; citaat in het toneelstuk Captivi (‘De krijgsgevangenen’) van Titus Maccius Plautus (251-184 vChr).

[3] De Hamburgse arts Johann August Unzer (1727-1799) werd vooral bekend door zijn tijdschrift Der Arzt dat ook in Nederlandse vertaling veel succes kende (De Artz, of Geneesheer). Hij beschouwde spijsverteringsproblemen als de oorzaak van de meeste kwalen waaronder geestesziekten.

Bij deze geneeskundige betoging, dat de levenswijze welke de heren schrijvers gemeenlijk eigen is, zeer natuurlijk de zwarte gal met haar deerlijke gevolgen teweeg brengt, zal ik thans een andere waarneming voegen, die de oplettendheid van de grote Unzer schijnt ontsnapt te zijn. Ik heb namelijk opgemerkt, dat de inkt een wezenlijke invloed op de zwarte gal heeft. Ofschoon hetgeen ik zeg misschien aan sommigen zo vals als ongehoord moge voorkomen, zo hoop ik mijn lezers te overtuigen, dat deze ontdekking een gegronde en gestaafde waarheid is; en ik zal mij derhalve bevlijtigen om het beslaan van die heimelijke invloed uit de ervaring en uit de getuigenis van schrijvers zelf bewijzen.

De ervaring leert, dat alle soorten van lieden die zich met schrijven bemoeien en die dus met inkt omgaan, aIleszins blijk geven van gemoedskrankheden, die aan geen andere oorzaken dan aan de zwarte gal zijn toe te schrijven; terwijl, aan de andere kant, dat slag van volkje hetwelk niet schrijft ofwel niet kan schrijven (onder welke laatsten zekerlijk ten huidigen dage het slechtste deel lieden moet worden verstaan), zelden of nooit van de kwaal der zwarte gal blijk geeft; en inderdaad onze voorvaders, de oude Batavieren, die rechtschapen eenvoudige lieden, betoonden weinig zwarte gal te bezitten; geen wonder! zij hanteerden geen inkt, want zij konden lezen noch schrijven.

Onder hen die veel met inkt omgaan begrijp ik hier in de eerste plaats, en gans bijzonder, de heren schrijvers die bekend zijn, alle geleerde of ongeleerde auteurs, zoals wij gezien hebben dat Unzer ze afmaalt: en gelijk Plutarchus van de redenaar Demosthenes getuigt, dat hij veel ­meer olie verbrand dan wijn gedronken heeft, zo kan men van de meeste hedendaagse schrijvers met zekerheid zeggen, dat ze veel meer inkt dan wijn gebruiken. Voorts versta ik onder de hanteerders van inkt schoolmeesters, ambtsklerken, kooplieden en wat men tot enig schrijvend beroep kan betrekkelijk maken. Bij al deze soorten van lieden zal men, indien men ze oplettend gadeslaat, meestal gemoedskrankheden aantreffen die de zwarte gal in hen veroorzaakt heeft; en hoewel hun kwalen van zeer verschillende aard kunnen zijn, en somtijds in hoogmoed, gierigheid of andere zedelijke gebreken zich ontwikkelen, zo hebben ze allen die éne bron; zo ook zijn de graden meermaals onderscheiden; bij sommigen vertoont zich zwaarmoedigheid, bij anderen uitzinnigheid, en enigen slaan tot razernij over.

Doch om mij thans alleenlijk tot de geleerden, tot de schrijvers, te bepalen. De melancholie, die zwartegalkrankheid, welke naar mijn gevoel noodwendig door het hanteren van de inkt wordt aangekweekt is door alle omstandigheden aan hun levenswijze eigenaardig verknocht, hen zo bijzonder natuurlijk, dat ik het onnodig acht zulks door voorbeelden van enige vermaarde mannen te betogen. Bij sommige schrijvers spat deze kwaal tot be­klaaglijke dwaasheid uit, en bij enige wordt ze ware dolheid. Ik zou vele staaltjes kunnen te berde brengen van de zotheld van menigvuldige schrijvers, uit de zwarte gal, en dus uit de besmetting van de inkt, in hen gerezen; maar om bijzondere redenen heb ik besloten zulks niet te doen; evenwel twijfel ik niet of mijn lezers zich, zonder mijn aanwijzing, genoeg hersenloze schrijvers herinneren; althans hoe velerlei geschriften, boektwisten, kritische haarkloverijen enz. kunnen daarvan getuigenis geven! De bescheidenheid verbiedt mij evenzeer om een naamlijst van dolle geleerden, welke de invloed van de inkt heeft ongelukkig gemaakt, wereldkundig te maken; daarnevens is de razernij van sommigen niet algemeen bekend, en enigen zijn nog maar in stilte dol: nochtans is het zeker, dat men toereikende voorbeelden vindt van schrijvers die voor ieders oog razend gestorven zijn.

En om slechts een enig bewijs hiervan aan te voeren: het is alom bekend dat de geleerde Swift[1] zijn leven in het dolhuis, door hemzelf gesticht, ellendig heeft geëindigd. Ongetwijfeld heeft die geestige schrijver een onmatige hoeveelheid van zwarte gal bezeten, daar hij gedurende zijn leven een verbazende menigte inkt moet hebben gebruikt; want hoewel de schriften die wij van hem hebben juist niet in zo grote getale zijn, zo heeft hij zeker vele werken geschreven die niet tot ons zijn gekomen; en, om andere traktaten niet te geden­ken, immers gewaagt hij zelf van eenennegentig blauwe boekjes die hij onder drie regeringen heeft geschreven.[2] Wat al inkt werd daartoe niet vereist! En welk een invloed moet die niet op zijn zwarte gal hebben gehad! Hij zelf spreekt ook van de inkt die hij verspild had, en dit toont mijn gevoelen alleszins te begunstigen. Omdat ik zie, zegt hij, dat de staat mijn inkt niet meer nodig heeft, heb ik voorgenomen om die voortaan te gebruiken op een wijze die een filosoof beter betaamt, enz.[3] Ik oordeel derhalve dat het bekende gezegde, hij heeft zich mal gestudeerd; of, hij heeft zich gek geschreven; veel juister zou uitgedrukt worden door de inkt heeft zijn hersens bedwelmd.

[1] De Ierse schrijver Jonathan Swift (1667-1745) is vooral bekend als auteur van Gullivers reizen; een paar jaar voor zijn overlijden werd hij gedwongen opgenomen wegens ‘geestesziekte’. Door een grote schenking in zijn testament werd de psychiatrische kliniek St.Patrick’s Hospital in Dublin opgericht. Deze passage van De Kosmopoliet wordt geciteerd in Frederik Johannes Arie Jagtenberg, Jonathan Swift in Nederland (1700-1800) - proefschrift Katholieke Universiteit Nijmegen (Deventer, Sub Rosa, 1989) p 79, maar de promovendus neemt de hele tekst voor ernstig!

[2] [voetnoot in originele tekst] Zie zijn inleiding tot Het vertelsel van de ton. [Bedoeld wordt: Vertelsel van de ton, behelzende het merg van alle kunsten en weetenschappen (Amsterdam 1735), vertaling van A Tale of a Tub (1704)].

[3] [voetnoot in originele tekst] Zie op dezelfde plaats.

De getuigenis van vele schrijvers geeft voorts duidelijk te kennen, dat zij de invloed van de inkt op de zwarte gal wel gekend en ingezien hebben; en zulks valt licht door voorbeelden te staven. Indien gij de geschiedenis der geleerden van voorgaande tijden hebt gelezen, zo kan u niet onbekend zijn, hoeveel ijselijke woordtwisten, bij het plengen van gal en inkt, onder de geleerden zijn voorgevallen, zegt Tristram Shandy[1], in het tweede deel van zijn leven, aan ’t einde van het tweede hoofddeel. Men bemerkt hieruit dat die voortreffelijke man niet slechts een vereniging van gal en inkt onder de schrijvers, maar ook de onderlinge werking van die beide zwarte vochten op elkander aangenomen heeft. En de geleerde raadpensionaris De Brune[2] zegt elders:  Hoeveel mensen worden niet uitgestreken [bedrogen] door de snoodheid van hen welke bij pen en inkt leven!

[1] The Life and Opinions of Tristram Shandy (1759-1767) is een roman van Laurence Sterne; een Nederlandse vertaling door Bernardus Brunius verscheen in Amsterdam in 1779.

[2] Johan de Brune de Oude (1588-1658) staatsman en schrijver.

Onze aartsdichter Vondel, in het raadsel van de schrijfpen, doet hààr onder anderen spreken: Mijn lafenis is bittere gal;[1] waardoor de inkt wordt uitgedrukt. Zeker, vader Vondel, die zoveel gedichten geschreven heeft, toont de invloed van de inkt op de zwarte gal wel gekend te hebben, en hijzelf geeft daarvan meermaals de overtuigendste blijken. Want, hoewel ik voor die vorst der Nederduitse poëten alle eerbied heb, zo bewijzen echter sommige zijner werken, vooral zijn bittere hekeldichten, dat een geheime werking van de inkt zijn zwarte gal zeer vermenigvuldigd heeft.

Vader Cats zingt elders: Mijn inkt zij zonder gal.[2] Hieruit blijkt, dat ook hij het daarvoor gehouden heeft dat de inkt de schrijvers kan gevaarlijk zijn; en buiten twijfel heeft de ridder Cats de invloed van de inkt op de zwarte gal reeds ingezien. In zijn papieren kind noemt hij de inkt, de geest der schriften: Zijn geest is zwarte inkt, zijn lichaam wit papier.[3] En ook deze gedachten zou ik hier verder kunnen uitbreiden. Maar elk die de aangename en stichtelijke poëzie van die waardige oude dichter kent, zal zich overtuigen dat hij met zijn inkt zeer voorzichtig is omgegaan, en dat die niet een zeer schadelijke invloed op zijn gemoed gehad heeft. De Dekker[4] zingt derhalve van hem:

Die nimmer pen noch lippen

Iets ongaafs liet ontglippen;

Die zijn inkt, dat edel nat,

Nooit heeft aan vorstenlof verklad

Buiten twijfel heeft ook De Dekker, die in zijn rijmoefeningen meermaals van de inkt gewaagt, dezelfde invloed wel ervaren; het moest dan zijn dat hij tot zijn schriften een vreemde soort van inkt gebruikt heeft, welke mogelijk minder gevaarlijk voor de zwarte gal geweest is: ik gis zulks uit een plaats in zijn verscheidene gedichten, alwaar hij van bruine inkt spreekt: Zo klaar, als bruine inkt uitsteekt op wit papier. Hoewel hij ook wel van zwarte inkt rept; bij voorbeeld in het tweede boek van zijn puntdichten: Als ’t ganzevederke in ’t zwart van hun inkt. En misschien is deze bruine inkt alleenlijk als een poëtisch bloempje aan te merken; want immers geven de heren dichters hun inkt zodanige toevoeglijke eigenschappen als het hun brein behaagt. Zo zingt Vondel, in de bruiloftsdichten:

Nu druk met inkt van weelden, een huis vol minnebeelden.

En in de afbeeldingen:

Nu zwijgt de mond; nu geeft de pen geen gouden inkt.

Dus wenst Antonides in zijn Ystroom:[5]

Zo drenk mijn schachten met onsterfelijke inkt!

[1] Uit ‘Raadsel’ (1650) van Joost van den Vondel (1587-1679).

[2] Regel in ‘Christelyk huys-wyf, vertoont in de gestalte van moeder, hier vergeleken met den herfst’ van Jacob Cats (1577-1760); hetzelfde citaat staat in Den vreugd en vrucht-wekkenden theater van Apollo (Gent 1778; p 69) van Joseph De Wolf.

[3] Regel uit ‘Papiere kind’ in 's Werelts begin, midden, eynde, besloten in den Trouringhs (1637).

[4] Jeremias de Decker (1609-1666) prees Jacob Cats in enkele puntdichten.

Doch genoeg van de poëten inkt! Zelfs de H. Hieronimus[6] zegt in een van zijn brieven: Ik dank mijn Heer, dat ik van het zwarte en bittere zaad der letteren zoete vruchten ontvang. Waarbij hij, naar alle schijn, op de gevaarlijke werking van de inkt het oog heeft. Dus is de invloed van de inkt op de zwarte gal uit geleerden, poëten en kerkvaders te bewij­zen; en ik geloof dat zelfs Horatius daarop van terzijde zinspeelt, wanneer hij zegt:

…tractata notam labemque remittunt atramenta[7]

Eindelijk; men vindt in de Charlatanerie des Savans[8] een versje dat mijn gevoelen, hoewel ingewikkeld, begunstigt. Dus luidt het:

Fuiez, Grammeriens, pleins de bile & d'audace!

Vous, qui pour une lettre, un seul point, hors de place,

D'abord, la plume en main, versez l’encre à torrens;

Et sonnez le tocsin sur tous les ignorans.

[5] Joannis Antonides van der Goes, De Ystroom (Amsterdam: Pieter Arentsz, 1671; slot tweede boek).

[6] Uit de brieven van de kerkvader Hiëronymus van Stridon.

[7] Horatius Epistola 2, 1, 235: ‘Zwarte inkten laten een spoor en vlek achter’.

[8] De la Charlatanerie des savans; par Monsieur Menken avec des remarques critiques de differens auteurs (Den Haag: Jean van Duren, 1721, p 137) : ‘Vlucht, spraakkundigen, vol gal en driestheid, gij die voor een letter of een enkel punt op de verkeerde plaats, eerst met de pluim in de hand inkt in overvloed stort, en dan de alarmbel luidt over alle onwetenden’.

Indien het dan uit de ervaring te bewijzen is, dat de inkt waarlijk invloed op de zwarte gal heeft; en daar de zwarte gal, naar de getuigenis der geneeskunde, melancholie, uitzinnigheid, ja razernij kan veroorzaken, zo laten zich daaruit zeer praktische gevolgen afleiden. Zij, die veel en aanhoudend inkt hanteren, staan dan het aankweken van zwarte gal ten doel; en men behoeft zich dus geenszins te verwonderen dat de heren schrijvers, tot welke klasse ze ook behoren, in velerlei soorten van dwaasheden uitmunten; dat ze het publiek onzin in proza en verzen leveren; en dat somtijds hun schriften blijken van razernij vertonen.

Voor het overige laat ik het aan de navorsingen van natuurkundigen over, om de fysikale oorzaak der werking van de inkt op de zwarte gal, a priori, te verklaren: alleen wil ik nog kortelijk een gissing daaromtrent te berde brengen. Men weet dat de gewone schrijfinkt ten dele uit galnoten, als een zeer wezenlijk ingrediënt, wordt samengesteld; en het beste voorschrift om inkt te maken, dat ik in de Secrets concernans les arts & metiers[1] heb aangetroffen, luidt aldus: Prenez noix de galles & gomme arabique, de chacun six onces, de vitriol vert neuf onces; le tout etant concassé, vous le mettrès dans trois pintes au moins d'eau de riviere, de fontaine, ou de pluije; remuès trois ou quatre fois par jour, & apres sept ou huit jours d'infusion, passès le tout par un linge. Nu kan het misschien zijn dat de galnootdeeltjes van de inkt, als gelijkaardig met de zwarte gal, dit kwade vocht aanzetten en bevorderen; gelijk dan ook de vitriool, als het scherpste en zuurste van alle minerale zouten, daartoe iets zeer wezenlijks kan bijdragen.

[1] Secrets concernant les arts et métiers, oorspronkelijk in 1716 verschenen, en vaak heruitgegeven (o.a. Bruxelles, La Compagnie, 1766).

De middellijke werking der inktdeeltjes op de zwarte gal van schrijvers kan bijzonder geschieden door uitwaseming van de inkt zelf, en door inademing van de zijde des lijders. Het telkens instippen der pen van een schrijver in zijn inktkoker, bij voorbeeld, brengt ieder keer die galnoot- en vitriooldeeltjes, welke het vloeibare lichaam van de inkt uitmaken, tot een zekere vluchtige beweging, waardoor gedurig ongemerkt gallige uitwasemingen ontstaan, die op de reukzenuwen, op het brein, en op de innerlijke delen van een schrijver, maar vooral op zijn zwarte gal, een dadelijke werking en een onmiddellijke invloed veroorzaken. Indien men hierbij voegt, dat vele schrijvers menigmaal de inkt uit hun pennen gretig likken, en die gevaarlijke deeltjes dus rechtstreeks binnen krijgen en naar de ingewanden voeren, zo schijnt de invloed van de inkt op de zwarte gal een nieuw licht te verkrijgen.

Deel deze pagina