Schijnbibliofiel

In het embleemboek van Anton van Bourgoingne & Petrus Gheschier, Des wereldts proef-steen (1643), worden ‘schone boeken’ vergeleken met nagemaakte spijzen. Op het embleem ( de ‘koperplaat’) schildert een man een tafel vol namaakspijzen.

Leser, sonder u te stooren

Sult believen my te hooren;

Want de Plaete die ghy siet,

Die en raeckt u-lieden niet:

Maer sy raeckt die dwase gheesten

Die daer maken duysent feesten

Van der boecken ydel-schijn,

Daer-se noyt ghedient van zijn.

Want s'en weten noyt van lesen,

Hoe vermaerdt en hoogh-ghepresen

Dat den Schrijver wesen magh,

Die den Boeck brocht voor den dagh.

Hunnen lust en gansch vernoeghen

Is om boeck by boeck te voeghen,

En de boecken net en schoon

Voor te stellen als ten toon;

En die boecken aen te wijsen,

En die boecken seer te prijsen,

En te roemen met den beck

Altijt op hun boeck-vertreck.

Compter iemant om te lesen,

Die wordt stracks van daer ghewesen;

Compter iemant om te sien,

Desen salmen eere bien.

Maer hy moet de boecken laten

(Als den wijn) in haere gaten;

Hy magh sitten, hy magh gaen,

Maer gheen handt aen boecken slaen.

Is dit niet de naeckte waerheyt

Die den dagh bringht en de claerheyt

Van het Beeldt dat ghy hier siet

Dat de koper plaete biet?

'T is dat uwe schoone boecken

Niet en dienen om te soecken,

Maer alleen om aen te sien;

Wat heeft dit al te bedien? […]

Vriendt ghy meught u ooghen slaen

Op de boecken die daer staen;

Maer ghy moet het lesen staken

En gheen van de boecken raken.

Boecken dienen onse ieught.

Slechts alleen voor ooghe-vreught.

Boecken worden maer ghepresen

Om te sien, niet om te lesen;

Oversulcks verghevet my

Dat ick spreke met u vry.

Merckt ghy nu dat ick wel seyde,

Als ick u voor ooghen leyde,

Dat een rijcke-boecke-kas

Maer gheschildert eten was?

Anton van Bourgoingne & Petrus Gheschier, Des wereldts proef-steen ofte de ydelheydt door de waerheyd beschuldight ende overtuyght van valsheydt (Antwerpen, weduwe Jan Cnobbaert, 1643) p 219-222

Van een Boecke-sot

Veel kassen heeft Ruffijn vol kostelijcke boecken

Maer niemand siet hem daer in lesen of in soecken;

Een armen bultenaer lijckt hy so qualijck niet

Die staegh syn bocchel draeght en nemmermeer en ziet.

 Jacob Westerbaen, Mengel-dichten (1657)

Deel deze pagina

Niet om te lezen


Onlangs bevond ik my in een Gezelschap van zo my dacht kundige lieden. Wył ieder van hun op het zeerst snoefde over de fraayheid van zyn Boeken. De Heer Z. had al zyn Boeken in fransche Banden fraay geconditioneert.  Zyn Binder woonde te Parys. De Heer W. had een verzameling van Comedien zo fraay van Echte drukken , dat hy wilde 100 Ducaaten aan de weergaa verzien . De Heer C. had een Compleete verzameling van Poëtische Werken, en Romans, alle onafgesneede en in halve Engelsche Banden gebonden, ô Jongetje het is zo netjes , doch ik wil ook wel weeten dat ze my Gelt kosten, daarop viel hem de Heer D. in de reeden zeggende van Comedien of Romans heb ik 'er geen dan de vermaakelyke Avanturier, verder vind ik geen smaak in die Vodden, maar hebben de Heeren vermaak om myn liefhebbery eens te zien, ik heb al het Beste der Natuurkundige Werken, zo in ’t Fransch , Engels als Nederduitsch en zo ik meen alle welgeconditioneert, want ik wel bekennen dat ik, gaarne een mooije band zie, en dit kan ik de Heeren verzeekeren, gy zult onder myn Boeken 'er geen één vinden dat afgesneeden is niet alleen; maar zelfs geen één, waar van de blaaden opengesneeden zyn, uitgenoomen de Mirandor, daar leest myn Vrouw Zondaags nu en dan in. Onder het uitspreeken deezer laatste woorden, was het my niet mooglyk te blyven zitten, wilde ik door een uitschaterende lach de Heer D. niet schaamrood, doen worden, waarop ik my in een daar neven zynde Kamer begaf, om myn long wat lucht te geeven. In 't vervolg hoorde ik dat de Heer F. aan zyn Ed. vroeg wat nut hy van de Boeken had, als de blaaden noch niet waaren opgesneeden, dat dezelve dan onbruikbaar waaren, dat kan wel zeide de Heer ik ben wel een Liefhebber van een Fraaije Bibliotheek, maar kan geen smaak in 't leezen vinden, daarom heb ik volgens raad van myn Boekverkooper, my van al myn Boeken afgemaakt die af- of opengesneede waaren. Te eerder ben ik hier toe overgegaan, om dat ik hem ken als een kundig Man, als een Man van een goede smaak, en hy my verzeekerde dat zo 'er maar een was, die, de koste wou doen, om zo een nieuwe Bibliotheek aanteleggen, in 't kort al de liefhebbers van Boeken hem zoude navolgen; en dat het ’er al zo meede geleegen was, dat hy voor zyn meeste klanten geen een Nieuwboek meer mocht opensnyden.


Verzameling van ernstige en boertige heekel-schriften (Amsterdam, J. Kok, 1772) p 39-40