Democritus minor
In een Vlaamsche Kronyk (einde 16e eeuw), staan per jaar allerlei voorvallen vermeld. Zonder verdere commentaar staat daarin dat in Brugge op 18 juni 1485 een meisje van zes jaar een meisje van twee heeft gedood: “Een meisken van vj jaeren, binder stede van Brugghe, doode een meisken van twee jaeren, xviijen wedemaent”.[1] Toen ik dit las dacht ik: dit is misschien wel het oudst geregistreerde geval van een ‘kindermoord’. Na enige omwegen kwam ik met mijn vraag terecht bij de specialist terzake, Guy Dupont, verbonden aan het Stadsarchief van Gent:
“Bij mij bent u inderdaad aan het goede adres voor het antwoord op uw vraag. Ik deed onderzoek naar criminaliteit en strafrechtspleging in Brugge tijdens de 14de en 16de eeuw. Specifiek over jonge daders en slachtoffers schreef ik een artikel.[2] De juridische positie van kinderen en jongeren op strafrechtelijk vlak was gebaseerd op traktaten van rechtsgeleerden zoals Filips Wielant of Joos de Damhouder, die hun kennis van het Romeins recht, zoals ze dat aan de universiteiten gedoceerd kregen, combineerden met een praktische kennis van het costumier recht, dat als leidraad diende voor de strafrechtspleging, die hoofdzakelijk door de lokale schepenbanken van steden en dorpen werd uitgevoerd.
Een belangrijke notie in het Romeins recht, wat de aansprakelijkheid van jonge daders of verdachten van misdrijven betreft, is ‘capax doli’, dit is de maturiteit om intentioneel kwaad te berokkenen. De klassieke leeftijdsgrens hiervoor lag op 7 jaar, maar de rechter (de schepenbank) kon geval per geval oordelen of er sprake was van een misdrijf begaan willens en wetens. Dit gaat echter enkel over de strafrechtelijke aansprakelijkheid van kinderen. Dat betekent niet dat kinderen ook vanaf 7 jaar ook bestraft konden worden door de rechter. Hiervoor moesten de kinderen immers strafrechtelijk meerderjarig zijn: voor jongens 15 jaar en voor meisjes 14 jaar. Onder die leeftijd waren het de ouders (of voogden) die burgerlijk aansprakelijk waren voor de misdrijven die kinderen begingen. Ze konden dus aangesproken worden voor bijvoorbeeld het betalen van een schadevergoeding en hadden tegelijk het recht (en zelfs de plicht) om hun kinderen zelf te straffen. De meeste misdrijven begaan door strafrechtelijk minderjarigen werden buiten de rechtbank om behandeld door middel van een private 'vrede' tussen de families van de dader en het slachtoffer. Daarom treffen we gevallen van doodslag waarin zeer jonge kinderen betrokken zijn, zoals het voorbeeld dat u aangeeft, zelden of nooit in de bronnen van de rechtspraktijk, zoals schepenregisters of rekeningen van gerechtsofficieren.
De jongste dader die ik in de Brugse gerechtelijke bronnen aantrof, was een meisje van 11-12 jaar, dat in het jaar 1474-75 van brandstichting werd beschuldigd. Ze zou een jongetje van 6 à 8 jaar hebben opdracht gegeven om gloeiend houtskool op een strozak, die als matras diende, te leggen, waarop er natuurlijk brand was uitgebroken. Het meisje werd weliswaar opgesloten in de gevangenis in afwachting van een gerechtelijke uitspraak, maar ze kwam er uiteindelijk vanaf met een minnelijke schikking met de schout (de lokale gerechtsofficier), die haar ouders een geldsom liet betalen. De schout argumenteerde dat het meisje uit jeugdige onbezonnenheid (‘par jovenesse’) had gehandeld en zich van geen kwaad bewust was. Kortom, er was geen ‘malicie’ of kwaad opzet in het spel. Opmerkelijk is ook dat het jongetje van 6 à 8 jaar, technisch gezien haar medeplichtige, volledig buiten schot bleef want hij werd niet vervolgd, wat aangeeft dat zijn onschuld buiten kijf stond. Een andere casus, uit 1495, betreft een 16-jarige jongen die bij een sneeuwgevecht per ongeluk een andere jongen kwetst met een schop. Het slachtoffer overlijdt aan zijn verwonding - wat mogelijk te maken heeft met een slecht verzorgde of geïnfecteerde wond. Ook deze jonge dader komt er vanaf met een minnelijke schikking.
U verwijst echter niet naar een gerechtelijke bron, maar naar een kroniek. Zo'n verhalende bron heeft de neiging om eerder aandacht te besteden aan het uitzonderlijke en het spectaculaire, dan aan het alledaagse en banale. Het feit alleen dat het in een kroniek wordt opgetekend, is dus al een indicatie dat het om een zeldzame en/of spectaculaire gebeurtenis gaat. U spreekt van een 16de-eeuwse kroniek (mogelijk die van Nicolaas Despars)[3] maar het verhaal is in feite ouder, want overgeleverd in een kroniek van de periode 1477-1491.[4] Het handschrift vermeldt dat er op 18 juni 1485 "ghesciede een groot messchief ende een derlic quets bachten den Hoorne op tHoochstic, daer ghebeurde dat een dochterken van zes jaren stak doot een jonc kind van twee jaren, een knechtken zijnde." Uit de woordkeuze blijkt duidelijk de appreciatie van deze doodslag door de chroniqueur en bij uitbreiding door de tijdgenoot als een ongeluk (messchief), niet als een misdrijf. Deze kroniek besteedt trouwens veel aandacht, naast de politieke en militaire gebeurtenissen in deze turbulente periode van burgeroorlog, aan publieke terechtstellingen, moorden, zelfmoorden en dodelijke ongelukken. Zo wordt vermeld dat op 18 februari 1488 een "schoon jonc meyskin" tussen 4 en 5 jaar oud verdronk in een waskuip gevuld met water in een huis op het einde van het Maagdendal, een straat befaamd voor zijn bordelen en stoven of badhuizen.[5]”
Guy Dupont, Stadsarchief Gent
[1]
Zie Charles Piot, Chroniques de Brabant et de Flandre (Bruxelles: F. Hayez, 1879; p 253).
[2] Guy Dupont, ‘Patronen van jongerencriminaliteit in een laatmiddeleeuwse grootstad (Brugge, 1385-1550)’, in Catharina Lis & Hugo Soly (red.), Tussen dader en slachtoffer. Jongeren en criminaliteit in historisch perspectief (Brusse, 2001).
[3] Nicolaas Despars (1522-1597) was burgemeester van Brugge en historicus. Zijn Chronyke van Vlaenderen werd later uitgegeven in 4 delen (Brugge: Andreas Wydts, 1726-36).
[4] C.L. Carton, Het boeck van al 'tgene datter geschiet is binnen Brugge sichent Jaer 1477, 14 Februarii, tot 1491 (Gent, 1859).
[5] Guy Dupont, Maagdenverleidsters, hoeren en speculanten. Prostitutie in Brugge tijdens de Bourgondische periode (Brugge: Van de Wiele, 1996).