Vermakelyke klink-digtjes

Deel deze pagina

Deel deze pagina

Een grabbelton spreuken


Dirck Doncker (1600-1682), een lakenbereider uit Gouda, werd bekend door zijn vertaling van Vergilius’ Aeneas.[1] Zijn eigen dichtwerk was een bundel van spreekwoorden of gezegden op rijm: Klippel veerskens in den griel geworpen, om by den lezer, voor tijdkorting, 't bevalligst uyt te vinden (Gouda, Kornelis Dyvoort, 1680). De titel verwijst naar knittel- of knuppelverzen, onregelmatig opgebouwde rijmen, in totaal zo’n 2600 spreuken die de auteur ‘te grabbel gooit’ tot lering en vermaak van de lezer. Hij vond het schrijven zelf een aangenaam tijdverdrijf: “Ick heb, tot vermackelicke tijds-oeffening, en myding der vruchtelooze ledigheden, een blom-rieckerken van verscheyde Zin-spreucken in 't wilde te zamen geraapt, en te met, zonder eenige geketende ordere, achter malckander gevoegd”. Doncker verontschuldigt zich ook voor de vele herhalingen en gelijkenissen tussen de spreuken. Hij raadt de lezer aan deze “als vruchteloos veurby te passeeren, om geen gekookte kool tweemaal, tot walging, ten disch te laten verstrecken”. Verder rekent hij op hulp van iemand “met verstaalder memorie begaafd” om tot een verbeterde uitgave te komen! Die versie, vooral voor jonge lezers bedoeld, is er nooit gekomen. Wie zou nu zo’n boek ter hand hebben genomen? De spreuken zijn vooral religieus getint en zeer moraliserend van toon. De schrijver noemt ze zelf ‘wijsheden’:


  • Een wijs mans woord, brengd spreucken voord.
  • 't Gedicht verpligt, ‘t geên wijsheyd sticht.


Maar ik zou me geen Democritus minor noemen zonder op zoek te gaan naar de meer plezierige verzen. Doncker bedoelde het natuurlijk heel anders dan wat ik lees:


  • In liefdes daad, ‘t best' werk bestaat.
  • Vraag, voôr de daad, uw beurs om raad.
  • Die schiet in 't wild', zijn kruyd verspild.
  • Die jong veel stort, komd oud te kort.


Deze rijmelarijen horen volgens mij thuis in de categorie van ‘bloomers’, goed bedoelde uitdrukkingen die in de ‘dirty mind’ van de lezer een dubbelzinnige betekenis krijgen met een seksuele ondertoon.[2] De dichter heeft het vaak vermanend over jeugdige ‘lust’ maar zelden komt seks expliciet aan de orde:


  • Een vrouw bevrucht, droef dikmaals zucht.
  • Een maagd gaat laat, vol anxt langs straat.
  • Geyll' hoeren aart, niet licht bedaard.
  • Na overspel, volgd ziels gekwel.
  • Een geyl begin, teêld blinde min.
  • Verbode min, zoekt vuyl gewin.


Uit de grabbelton van Doncker heb ik hier een thematische selectie gemaakt van grappige, spitse of verrassende gezegden.


[1] Paul H.A.M. Abels, ‘Dirck Doncker in het licht gezet’ in Tidinge (Gouda), 2012, 30(2) p 53-58.

[2] Nop Maas, Bloomers (Amsterdam, De Lange Afstand, 1982).

Drinken, eten, feesten


  • 't Bad, liefd', en wijn, doen macht'loos zijn.
  • Den wijn 't droev' hert, verlicht van smert.
  • Als 't hert werd flaauw, wijn maakt ‘t weêr gaauw.
  • Voôr medicijn, strekt Rijnschen wijn.
  • De wijn-lik-pot, maakt wijzen zot.
  • Een blijde feest, verkwikt elks geest.
  • Een dorstig man, haakt naar de kan.
  • Een drooge borst, lijd smert'lik dorst.
  • Een wijn-rijk hoofd, in wellust doofd.
  • Veêl wijn in 't hoofd, 't verstand verdoofd.
  • Een buyk vol wijn, doet brunstig zijn.
  • Wijn 't hert verheugd, en ‘t bloed verjeugd.
  • Als druyv zelf berst, rijpst wijn men perst.
  • Die graag zad zuypt, wenscht 't vat lang' druypt.
  • Een droncke wijf, verwekt gekijf.
  • Wijn ’t lijf verwarmd, spijs kweekt 't gedarmt.
  • Met lust ten disch, smaakt vleesch en visch.
  • De kost vetst is, op anders disch.
  • Te grof die slikt, zig licht verstikt.
  • Die krank is, vast; gezond, graag brast.
  • Voor 't leckerst gaat, ‘t kleynst' wild-gebraad.
  • De stok-visch sterkt, een mensch, die werkt.
  • In proef en kleur, gaat zalm voôr steur.
  • Men moss’len laakt, daar d'oester smaakt.

Verstand en wijsheid


  • Veel oeff’ning maakt, dat ’t breyn ontwaakt.
  • Den tijd 't breyn rijpt, en scherper slijpt.
  • Die blind rend voor, dwaald licht uyt 't spoor.
  • Vrees 't breyn verstikt; hoop ‘t hert verkwikt.
  • ’t Verstand in droom, hold zonder toom.
  • Als 't breyn vermeerd, den mensch best leerd.
  • ’t Verstand vergaat, als d'oudheyd schaad.
  • 't Verstand blijfd kleyn, in ‘t onrijp' breyn.
  • Zeld' 't werk hem krenkt, die ‘t wijs bedenkt.
  • Elk meêt zijn staat, met eygen maat.
  • Voôrzichtig gaat, die vraagd eerst raad.
  • Men wijs hem noemd, die noyt veel roemd.
  • Een wijs verstaat, zinrijk gepraat.
  • Den wijsten man, licht dolen kan.
  • Waar 't breyn verdoofd, blijkt zinn’loos 't hoofd.

Dagelijkse waarheden


  • 't Dak, dicht gedekt, niet licht deur-lekt.
  • Die aanraakt pek, krijgd licht een vlek.
  • Een zwaren stam, voed lang veêl vlam.
  • Als ’t paard blijfd staan, die rijd moet gaan.
  • De maan klaar straald, voôr die ‘s nachts dwaald.
  • Een muyr, die held, licht nederveld.
  • Geen nat, maar zand, bluscht oly-brand.
  • 't Nat dringd licht deur, de minste scheur.
  • Die eyers vind, leg-hennen mind.
  • Vergeêfs een blind, den bril bemind.
  • Men licht misteld, in veêl kleyn geld.
  • Als slaapt de kat, speeld muys en rat.
  • Niet even groen, is elk sayzoen.
  • Die distels zaeyd, veêl steêkels maeyd.
  • Hoog klimd men traag; snel daald men laag.
  • Een droevig oog, blijfd zeld' lang droog.
  • Men leyd een blind, daar scheêl ‘t pad vind.
  • Wie slaapt gerust, schept nieuwe lust.
  • Slaap 't lichaam sterkt, van die zwaar werkt.
  • Die graag leuy leêfd, traag werk-lust heêft.
  • Konst helpt in nood; by schip-breuk, ‘t boot.
  • Die bouwd aan straat, lijd veêl gepraat.
  • Licht breêkt een kruyk, door ‘t lang gebruyk.
  • Hoe meer geperst, hoe grover berst.
  • Die kaatsen zal, wacht weer een bal.
  • Met troms geraas, men vangd geen haas.
  • Die drek omkeerd, veêl stank vermeerd.
  • Een leuyaard red, zig traag uyt ’t bedd’.

Tijd en vergankelijkheid


  • Tijd 't staal verslijt, en rotsen splijt.
  • 't Hardst' yzer slijt, doôr loop van tijd.
  • Vroeg kraayd den haan, dat 't licht komd aan.
  • 't Aardsch' levens ty, stroomd snel veur-by.
  • 't Aards vliegd gezwind, veurby als wind.
  • Tijd ’t hert veroud, en ’t bloed verkoud.
  • Den spiegel wijsd, wie jeugd, wie grijsd.
  • Verloopen tijd, geen weêrkomst lijd.
  • Wat 't licht beschijnd, in damp verdwijnd.
  • ’t Zy vroeg of laat, naar ‘t graf elk gaat.
  • ’t Vroeg rijp gewas, verimpeld rasch.
  • G'lijk 't gras vergaat, dord 'sjeugts gelaat.
  • Neêm waar 's jeugts oegst, eer d' oudheyd roest.
  • Als schaduw vlugt, all' d'aardsch' genucht.
  • Elk breêkt als glas, of smelt als was.
  • Den mensch hier zwerfd, tot dat hy sterfd.
  • Een mensch vald om, gelijk een blom.
  • Elk pols-slag meld, dat ‘t leven smelt.