Draaiend huwelijk

Bubb Kuyper bood deze steendruk aan op zijn veiling van november 2022. Dit draailied op de wijze van Waar is Keesje werd einde 19de eeuw uitgegeven in Amsterdam door lithograaf Ipenbuur & Van Seldam. 

Waar is Keesje, waar is Keesje,

Waar is Keesje met zijn meid?

Kees content,

Malle vent!

Om zijn meisje te plezieren,

Ging hij met haar aan het zwieren.

'k Heb het hem genoeg gezeid,

Toch ging Keesje met zijn meid.

De tekst van het draaiende bruiloftslied is wel meer moraliserend:

Bruid en Bruidegom, ja wij zingen,  U ter eer een draaijend lied, Draaijen toch doen alle dingen, Draait de heele wereld niet? Draai dan toe, Wordt niet moe, ’t Is geen lied van zwier of statie, ’t Is maar voor de Variatie, Daarom draai maar om en om, Voor de Bruid en Bruidegom! Nu eens krabben, dan eens aaijen, Dat is ’t wat het leven biedt, En ons lot bestaat uit draaijen, Draait de heele wereld niet? Draai dan toe, Wordt niet moe, Ook het doel van al dit draaijen, Is het Bruidspaar wat te paaijen Daarom draai maar om en om, Voor de Bruid en Bruidegom! Is ’t ook draaijen om u henen, Dat is toch geen draaijerij. Als wij wenschen, als wij meenen, dat Uw Echt gelukkig zij! Draai maar toe, Wordt niet moe! Wat de toekomst dan ook bare, Dat het U slechts vreugd beware! En ’t gedraai is hiermeê uit. Voor de Bruidegom en Bruid!

Van dit draailied vond ik enkele varianten op het internet, meestal einde 19de eeuw.[1]

Jacob van Looy (1893) beschreef hoe het in een bruiloft aan toe ging met zo’n draailiedje:[1]

- “Me dunkt, we moesten nog eens een liedje hebben."

En blond, blozend jongman, nieuw in den schijn van de lamp, beurde hij uit den achterzak van zijn kamgaren gekleede jas het bundeltje liedjes; gelijk kommetjes hingen de manchetten op zijn handen, frisch als versch vleesch.

- “Mag ik zoo vrij zijn?" vervolgde hij, de dames, of nee de heeren te vragen met de dames van één liedje te zingen, anders is er niet genoeg."

Oome Doris was bereidwillig, deelde rond.

- “Draaiend lied!" las luid de Bruigom.

- “Kijk jij maar bij je familie in, hoor!" zei tante Suus.

- “Och!" en oome Willem wou aaien.

- “Handen thuis," waarschuwde tante Suus.

Iedereen zat het wondere papiertje te bekijken.

- “'t Lijkt precies een doolhof uit de Enkhuizer almanak," oordeelde tante Mijntje.

- “Je kan er kop nog staart aan vast maken." Oome Gerrit wist het begin niet goed te vinden.

- “Draaien is jou anders zoo vreemd niet," mokte oome Willem, die den steek onder water nog maar niet vergeten kon.

- “Die is voor u bestemd," grinnikte oome Doris naar den kunstdraaier, en toen: “krijgt je vrouw het te kwaad?"

- “Ik heb 't!" riep het van uit de kinderen.

- Wijze:  Henry's drinklied!" onderrichtte de galant:

Bij het klinken der pokalen,

Bij het fonkelen van den wijn! ....

- “Welbekend," had oome Willem gezegd; maar oome Piet had te gelijk gezongen :

            Waar is Keesje, waar is Keesje,

Waar is Keesje met zijn meid.

- “O ja, o ja!" riepen er stemmen.

[1] ‘Feesten’ in De Nieuwe Gids, 1893, 8 (2) p 1-56 (citaat p 28-30)

De galant aan 't staan, zette in; de liedjes begonnen in de handen te draaien; de kamer zong:

Bruid en Bruigom u ter eere

Zingen wij een draaiend lied,

Draaien doen toch alle dingen,

Draait de heele wereld niet!

Draai dan toe,

Wordt niet moe.

't Is geen lied van zwier of statie,

't Is maar voor de variatie,

Daarom draai maar om en om,

Voor de Bruid en de Bruidegom.

Juffrouw Nelissen zong nu heelemaal niet meer meê. Ze zou het niet hebben gekund, maar zonder dat zij er iets tegen deed, schoof het krakende briefje met zijn regels in cirkels gedrukt tusschen haar vingers rond. Het was haar aan te zien, ze begon een erge last te krijgen van haar hoofd. Telkens, onwillekeurig, kromp ze een beetje in mekaar, vooruit al, met de wijs meê, bij elken forschen uitval, dien ze wist dat kwam. Haar glaasje ... dat had ze niet durven aanraken, om ze wist hoeveel niet. Het gezelschap zette het tweede couplet al in:

Draaien, draaien, almaar draaien,

Dat is wat het Leven biedt,

Want ons lot bestaat uit draaien.

……………………………………

Smelterig in den heeten schemer zaten de zangers en de zangeressen; bijna allen donker gekleed, de lollende gezichten zoo raar, zoo rood. De twee bazen zongen zich kringen van onderkinnen; of het een orgeltje was, wentelde oome Piet zijn versje rond. O, die draaiende liedjes, de kamer begon er van te draaien; zwager Kamp kreeg het ook te kwaad, voor zoo'n buitenman was het wel een temtasie, de onderste knoop van zijn vest was los, hij vocht met de warmte. Betje liet zich wat aan tegen de borst van haar vrijer, lustig draaide zij; hij zong overdreven, over haar schouder heen.

Het draaide, het draaide…

Deel deze pagina