Boekenhartstocht is ...

... soms dodelijk

(De Nederlandsche Spectator 22 juli 1882)

Het is niet onopgemerkt gebleven, dat in den laatsten tijd de dood vele slachtoffers heeft gemaakt in de rijen dergenen die, hetzij als beminnaren der boekenkunde of als boekverkoopers en boekkoopers, onder de voornaamsten worden gerangschikt. die zich met boeken ophouden. In het land waarin de eeredienst van het fraaie boek het ijverigst wordt in acht genomen, in Frankrijk, betreurt men het afsterven van den markies de Ganay, den graaf de Behague, den baron Roederer, James de Rothschild, allen beroemde bibliofilen, van L. Potier, A. Fontaine, Ch. Fatout en, nu dezer dagen, van Adolphe Labitte, de beroemde boekhandelaars en schatters die allen op betrekkelijk jeugdigen leeftijd zijn weggemaaid en alzoo het spreekwoord te schande maken, dat de omgang met boeken het leven verlengt tot op hoogen ouderdom, zooals men vroeger meende te kunnen bewijzen met de voorbeelden van Quérard, Brunet en zoo vele anderen.

Het is natuurlijk dat men naar de oorzaken zoekt welke de onderlinge verhoudingen van boeken en van hen die er mede omgaan en er hun geluk of hun fortuin van laten af hangen, zoo in het oogvallend wijzigen. Men gelooft die te vinden in de koortsachtige gejaagdheid waarmede, thans meer dan vroeger, het bezit van zeldzame, van merkwaardige boekwerken wordt begeerd; daardoor wordt het leven der priesters van de boekenwetenschap een voortdurende en uitputtende strijd, eene overprikkeling van het zenuwstel; angstige verwachtingen, plotselinge blijdschap, onvoldane begeerten, pijnlijke teleurstellingen wisselen elkander onophoudelijk af. De belangstellende heeft slechts, bij boekverkoopingen van eenig belang, de gelaatstrekken te bestudeeren van die allen welke, vooral op sommige plechtige oogenblikken, den strijd bijwonen; onder een zoo kalm mogelijk uiterlijk gist en bruischt de hartstocht. Een geneesheer – op zulk oogenblik geroepen om de polsen te voelen der verschillende aanwezigen – zou bij die alle eene zenuwachtigheid opmerken alleen in graad verschillend. Naar mate nu die toestanden zich nu vaker voordoen, naar mate ook dat zij grooter belang inboezemen, grijpen zij het menschelijk gestel heviger aan en sloopen het vóór den tijd.

…maar niet ongeneeslijk

(Het Vaderland 19 april 1875)

De verkooping Capron, van 6 tot 9 April te Brussel bij den auctionaris Olivier gehouden, heeft opnieuw, maar in steeds klimmende mate bewezen, dat het verzamelen van fraaie en zeldzame boeken thans een mode is, tenzij men het nu en dan voor een speculatie moet houden. Millionairs en bankiers, door die modezucht aangetast, zenden hun afgevaardigden overal heen, waar eenige of hoogst zeldzame exemplaren van min of meer beduidende boeken te koop zijn, en men begrijpt dat in zulk een geval de som, waarmede de overwinning behaald wordt, een ongekende hoogte bereikt. De heer Capron, uit IJperen, die sedert eenige jaren door dezen geest van bibliomanie aangetast was, schijnt daarvan thans genezen, ten minste met de meeste kalmte was hij tegenwoordig bij de veiling en hield zich daar waarschijnlijk onledig met te berekenen, hoeveel de dwaasheid zijner opvolgers hem bevoordeelde boven zijn eigen uitgaven, aan die boekerij besteed. De 889 nommers, waaruit zijn verzameling bestond, brachten niet minder op dan ruim 96000 francs.

Eenmaal, andermaal

Bij bovenstaande karikatuur van 'Doctor Syntax at an Auction' van Thomas Rowlandson hoort volgende waarschuwing van Martin Hulsenboom:

Als potentiële koper loop je het risico ten prooi te vallen aan exaltatie en roekeloosheid, waar juist nuchterheid en alertheid geboden zijn. Voor je het weet, sta je, na de aanvankelijke euforie, weer buiten met een boek én een kater. Omdat je meer hebt geboden dan je ooit van plan was. Of, nog waarschijnlijker, omdat een of andere sjofel ogende excentriekeling een bodemloze portemonnee bleek te hebben, zodat je gedesillusioneerd huiswaarts keert. Wie zijn emoties niet de baas is, doet er goed aan met een wijde boog om een veilinghuis heen te lopen en hooguit ‘in absentia’ mee te dingen. Afstand werkt als een demper. Weliswaar voel je dan niet de opperste gelukzaligheid op het moment waarop een al jarenlang gezocht boek aan jou wordt toegeslagen, maar het verzacht de bitterheid bij het veelvuldiger voorkomende mistasten.

Martin Hulsenboom, ‘Eenmaal, andermaal’ in Boeken uit de doeken (Tilburg, Stichting Dr. P.J. Cools, 2017) p 77. Van Martin is ook de meeslepende vertaling van William Combe, Doctor Syntax op zoek naar het pittoreske (Rotterdam, Ad. Donker 2015); zie ook Levende boeken

Book Auction at Sotheby's (Thomas Rowlandson, 1790)

Book Auction at Sotheby's (Thomas Rowlandson, 1790)

Toeval op veiling

'Nach der Auktion' (na de veiling) 

Carl Johann Spielter (1851-1922)

De vrouw van de boekenverzamelaar


Onlangs deed ik een bezoek bij mijn vriend A.... Ik vond alleen zijne echtgenoote, die mij zeer wel ontving en eene zitplaats aanbood, mij verzekerende, dat haar man spoedig terug zoude komen. Hij was naar eene verkooping van boeken gegaan, waarvan hij geene vacatie overgeslagen had. Hij kwam dagelijks weêr, gevolgd van een of twee kruiers, beladen met boeken, van allerlei formaat. Daarenboven vulde hij er zijne zakken mede, daartoe van eene buitengewoone grootte gemaakt, ja zelfs zijn vest en broek. Mevrouw A.... is eene brave vrouw, opgevoed in de vrees haars mans: zij laat zich voorstaan veel gezond verstand te hebben en spreekt nooit, zonder eene van die waarheden uittekramen, welke niemand ooit zal tegenspreken. […] In weerwil van de vriendelijke wijze, waarop zij mij ontving, bemerkte ik, dat zij niet op haar gemak was: en ik vroeg of zij ongesteld was: “neen”, antwoordde zij, “ik ben heel wel: want ik draag zorg voor mijne gezondheid en gij weet dat gezondheid de grootste schat is; maar ik ben boos op mijn man: zoudt gij wel willen gelooven, dat hij 't in hoofd gekregen heeft deze groote trap met boekenschragen te bezetten, omdat hij er geen plaats meer voor weet? Die vervloekte boeken vervolgen mij overal: ik weet ze niet te ontwijken: ze maken den last van mijn leven uit, welk een dwaasheid, zijne trap in eene boekerij te veranderen! Ik bid u, mijnheer de Naprater! poog hem toch tot rede te brengen, en zeg hem, dat men ons uit zal lachen als hij zijn besluit bewerkstelligt. Ik heb er hem van gesproken, maar hij luistert er niet naar: hij heeft eene zoo groote meening van zich zelven, dat ik hem niet van een denkbeeld kan doen terugkomen, hoewel iedereen weet dat ik eene redelijke en verstandige vrouw ben: wat zou de goede man met al zijn boeken doen, zonder mij! Hy gelooft, dat hij heel geleerd is, maar ik ben zeker, dat hij niets van de huishouding af weet. Ik wilde wel eens weten, of zijn Plutarkessen en Zenefons hem leeren zouden, de keuken te bezorgen en de provisie nategaan? Goddank ik lees niets dan den Bijbel en preeken, en somtijds, om mij wat te verzetten in de Hollandsche keukemeid en ik bevind er mij wel bij. Menschen zie ik niet: de vrouwen zijn te wereldsch, en 't is toch alles zoo veranderd! zij bewaren al hun beleefdheid voor die mallooten daar ik van sprak, en kunnen geen woord ordentelijk praten: of het zijn wijsgeeren en pedante ezels, die van niets als van Homerus, en Virgilius en Hooft, en Aldus en Opera, en Variorum, rammelen en van een hoop andere krabbelaars die mij 't hoofd op hol maken, en zeker geen goede kristenmenschen waren”.


Jacob van Lennep, ‘De boekenverzamelaar’ in De Naprater, weekblad van gemengden inhoud (Amsterdam, Gebroeders Diederichs, 1826 p 408-412)

Deel deze pagina