Democritus minor
In de tweede helft van de 17de eeuw was het schilderen van briefschrijvende vrouwen een populair genre met de ‘Briefschrijfster’ van Gerard ter Borch (1655) als typevoorbeeld. Voor zakelijke brieven bestonden er toen al heel praktische handleidingen met allerlei voorbeelden die men slechts hoefde te volgen. Het bekendste van dit soort ‘papegaaiboeken’ was de Nederduytse secretaris oft zendbriefschryver van Daniël Mostart (eerste druk 1635). Maar vrouwen waren niet de doelgroep van deze handleidingen. Hun belangstelling ging uit naar instructieboeken van een heel ander genre:[1]
[1] W. van den Berg, ‘Briefreflectie in briefinstructie’ in Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw, 1978, 38 p 1-17; https://www.dbnl.org/tekst/_doc003197801_01/_doc003197801_01_0001.php
Heel praktisch is De wegwyzer der minnaars en minnaaressen, of Onderrichting tot het schryven en beantwoorden van allerlei zoorten van minne-brieven, en hoe zich te gedraagen in veelderlei voorvallen der vryery (Amsterdam, Koene, 1804) omdat die brieven voor allerlei liefdesperikelen voorstelt:
We zijn echter de kunst van brieven schrijven kwijt en daarmee is ook de liefdesbrief al lang verleden tijd. Wat jammer want met Slauerhoff voel ik heimwee naar liefdesbrieven:[1]
Een liefdesbrief is beter dan een lief
Zelf: als men eens de brieven heeft gekregen
Dan heeft men ze voorgoed, terwijl tien tegen
Eén ’t lief verdwijnt om geldgebrek of grief.
Een brief kan men daags, nachts, elk ogenblik
Dat men ze bij zich heeft, te voorschijn halen,
De teederheid er uit laten stralen,
De woordjes lezen, denkend: zoo ben ik!
Een vrouw is wisselvallig, een brief niet.
Wel lacht men wijs of weent men bitter, later
Als men voorbije dwaze woorden ziet.
Maar als het kon wou ‘k door woestijn en water
Wel eeuwig naar oase’ en haven tijgen,
er was in elk een brief te krijgen.
[1] Jan Jacob Slauerhoff, Verzamelde gedichten - Deel 2 (Den Haag, A.A.M. Stols, 1947); zie ook Annemieke Houben, Ik wou uw voeten wel soenen. De mooiste liefdesverklaringen van de middeleeuwen tot nu (Amsterdam, De Bezige Bij/Thomas Rap, 2016); https://www.quest.nl/maatschappij/geschiedenis/a33990461/zo-schreven-mensen-vroeger-liefdesbrieven/
Een merkwaardige compilatie brieven vindt men in het vaak herdrukte boek van Jacobus de Jongh junior, Post-comptoir van Cupido en Mercurius (1751-1775). Deze ‘postwinkel’ begint met bijna tachtig bladzijden ‘minnebrieven’, gevolgd door een zeer diverse correspondentie (brieven en antwoorden hierop): aanbevelingen, beloften, verschoningen, raadgevingen, vermaningen, heilwensen, vertroostingen... Aan het slot zelfs een zeer zakelijke bundel ‘brieven tot de negotie en koophandel betrekkelyk’. Maar goed verborgen middenin staan twintig pagina’s schertsbrieven, van ironisch tot sarcastisch van inhoud met tussendoor de nodige seksuele dubbelzinnigheden (o.a. het verschil in het beminnen van een kuipersdochter of een keukenmeid). Hier een staaltje:
Myn Heer,
Het is onnodig , dat UEd. deszelfs hair poeyert; want de jaren zulks genoeg doen. Zo UEd. anderzints poeyer gebruikt, om oud te schynen, heeft UEd. 't zelve van zyne vriendin te verzoeken, die UEd. gemeenlyk haar zoet Kratusje noemt. Ofzo UEd. in het tegendeel daarin de jonge lieden wilt nabootsen, bedriegt UEd. zich grovelyk; want jong te willen schynen, terwyl de rimpels door de poeyer niet gevult konnen worden, zo veel is, of men een Lantaarnpaal vergulde…[1]
[1] Jacobus de Jongh junior, Post-comptoir van Cupido en Mercurius uitleverende velerlei voorschriften van brieven uit beroemde schryveren in verscheide taalen getrokken en tot algemeen nut in alle voorvallen en gelegenheden by een verzamelt. … Waarby gevoegt is een bundel brieven tot de negotie en koophandel betrekkelyk (Amsterdam, Steven van Esveldt, 1751). Het boek kende zes edities: 2° 1761; 3° 1762; 4° 1766; 5° 1774; 6° 1775; vanaf de vierde uitgave (postuum, hij overleed in 1764) stond hij niet meer als ‘junior’ vermeld. Jacob de Jongh was vooral actief als vertaler en meest bekend is zijn bewerking van Karel van Manders ‘Schilder-Boeck’: Het leven der doorluchtige Nederlandsche en eenige Hoogduitsche schilders (Amsterdam, Steven van Esveldt, 1764).