Democritus minor
(tekst uit Utrechtsche Courant 10 augustus 1832 nr 96)
“De nieuwsgierigheid, zegt la Bruyère, bestaat niet in den smaak voor hetgene goed of schoon is, maar voor het zeldzame, het eenige, voor hetgene men heeft, en dat anderen niet hebben… Het is geen vermaak, maar eene drift, die dikwijls zoo hevig is, dat zij het voor de liefde en eerzucht niet opgeeft.” Hetgene la Bruyère nieuwsgierigheid noemde, bestempelt men thans meer juist met den naam van zucht (manie,) volgens een grieksch woord, hetwelk razernij beteekent, omdat inderdaad de drift tot een of ander voorwerp, niet veel van razernij én dolheid verschilt. De zuchten (manies) zijn bij ons niet gemeen meer; – de menigvuldige betrekkingen der verschillende klassen in de maatschappij, en hetgene de vreemdelingen het sieraad der fransche zeden noemen, veroorloven de bijzondere verkeerdheden niet van zeer uitstekend te worden; – men wil niet gaarne voor zonderling gehouden worden; men houdt op oorspronkelijk te zijn; en men doet gelijk ieder een om niet ter zijde gezet te worden. Het is er zoo niet mede gelegën bij andere volken, vooral niet bij de Engelschen. In Engeland weet een man van kunde zich des noods van de groote gezelligheid te onthouden; hij verkiest liever wat afgezonderd te leven, dan aan dezelve zijnen smaak op te offeren; – de sterk geteekende karakters zijn talrijker bij dat volk, en de zuchten (manies) meer in het oog loopende. Men vindt er, welke gemeen zijn aan een groot getal van lieden; maar anderen kunnen uit derzelver aard slechts het deel zjjn van volkomen kundige mannen: zoodanig is de begeerte naar boeken of de boekenzucht, welke thans in de mode schijnt te zijn in de hoofdstad van Engeland. De boekzuchtigen te Londen zijn zeer geleerde mannen; en, hetgeen hunne wetenschap geenzins schadelijk is, meestal zeer rijk; ook storen zij zich. Niet aan het: wat zal men er wel van zeggen; en zij stellen zelfs eer in een titel, welke bij ons gelijk zou staan met dwaas, dien van boekzieken (bibliomaniacs) Men schijnt tot nog toe geen beleefder titel voor hen gevonden te hebben.
De boekzuchtigen nu te Londen loopen alle winkels en verkoopingen af, en zijn altoos zeldzame oude blaauwboekjes op het spoor; is er hier of daar een boek in blackletters, dat is, indien het gedrukt is in oude gothische karakters, kunnen zij het niet uithouden, zij moeten het hebben, om het even tot wat prijs; hun gezigt ontvlamt, de guinies rollen uit den zak even gemakkelijk als schellingen; de opbiedingen vermeerderen; de verkoopingen worden strijdperken, waar twintig of dertig boekzuchtigen een aanval van edelmoedig opbod leveren; het bestoven boek, dat oorspronkelijk slechts eenige schellingen heeft gekost, is tot den prijs van een stuk lands verheven, en de kooper draagt menigwerf met het boek den spijt van alle de overige kampvechters weg. Men zou zeggen, dat eene Helena tot onderwerp van den strijd verstrekt had.
Oordeelt dan, welk eene opschudding de aankondiging onder de boekzuchtigen te Londen moest maken in 1812, dat men de boekverzameling van wijlen den hertog van Roxburgh zou verkoopen, dat is, eene der zeldzaamste verzamelingen, welke er ooit in Engeland bestaan hebben. Welke beweging! Welke hartklopping! Welke vervoeringen, toen het tijdstip der verkooping gekomen was! Het waren geene menschen van afkomst meer, het waren spelers die alles gingen wagen. Zoo veel boeken, zoo veel hardnekkige gevechten tusschen de strijders; de overwinning werd daar gekocht, en elke verslagene kostte eenige ponden sterling. Maar toen men de Boccacio van 1471 voor den dag bragt, geraakte, men in verrukking, in zinneloosheid: goud en zilver waren slechts verachtelijke metalen, in vergelijking van zulk een schat. Een Boccacio van 1471! Waar zoude men de wedergâ vinden? De roeper kon de opbiedingen, uit alle hoeken der zaal voortkomende, niet bijhouden; een loopend vuur zou minder snelheid gehad en opzien verwekt hebben. Reeds deed de roeper met eene afgematte borst de getalen van duizend, vijftien honderd, twee duizend ponden sterling hooren: eenige kampvechters, bezwijkende van vermoeijenis, zwegen; maar de hevigsten tartten elkander nog, en besteedden hunne laatste krachten om de overwinning te behalen. Eindelijk wordt de goddelijke Boccacio toegewezen voor 2260 ponden sterling, of 54,240 francs! (ongeveer 27,000 nederlandsche guldens.) O gedenkwaardige dag! hoe zouden de echte boekzuchtigen u kunnen vergeten? Het was de 17. Junij 1812.
Zij behielden hiervan zoo wel de herinnering, dat zij, het hoofd nog vol hebbende van de verkooping der bibliotheek van Roxburgh, en van den Boccacio van 1471, met gemeen overleg besloten, eene club te stichten, en dezelve te openen den 17. Junij 1813, om den verjaardag der verkooping van den Boccacio te vieren. Zoo gezegd, zoo gedaan. Een en dertig boekzuchtigen vereenigden zich hiertoe, stelden den graaf Spencer aan hun hoofd, en begaven zich, den 17. Junij, naar den herberg van Saint-Alban, om de club met een goed gastmaal in te wijden, zoo als dat in Engeland gebruikelijk is. Gij kunt wel begrijpen, dat de toasten niet vergeten werden; daar waren er zeker niet minder dan twintig. De eerste was: de voortplanting der boekenzucht over de geheele aarde! De tweede: de onsterfelijke gedachtenis van Christoffel Vabdarfer, drukker van den Boccacio van 1471. De derde: de onsterfelijke gedachtenis van William Coklon, eersten engelschen drukker. De volgende: de onsterfelijke gedachtenis van Wynkyn de Worde; van Richard Pynson; van Julien, notaris; van William Taques; der Aldes, Etiennes, en eindelijk van den hertog van Roxburgh. Na alle deze onsterfelijken, met het glas in de hand, begroet te hebben, dronk men op de gezondheid van de genen die zich voorbereidden om zoodanig te worden, te weten: van den voorzitter, den mede-voorzitter, en der andere leden. De twee eerstgenoemden werden staande begroet, en met driemaal drie toasten; want in de engelsche Clubs behandelt men de zaken met naauwgezetheld. Alle deze begroetingen hadden de zitting aanmerkelijk lang doen duren, en het was ’s morgens vier ure toen het eerwaardige genootschap ophield met drinken op den voorspoed van de boekenzucht.
Alvorens te scheiden, beloofden de leden elkander het feest op gelijken dag in het volgend jaar te zullen vernieuwen. Men bepaalde tevens, dat de club altijd zoude bestaan uit een en dertig leden, en een ieder hunner verpligt zijn, op den verjaardag den herdruk van een zeldzaam boek of den druk van een handschrift mede te brengen, ten getale van zoo veel stuks als de leden der club, dat is, een en dertig. Wie het geluk niet heeft lid van de club te zijn, zal zich nimmer kunnen vleijen eene der zeldzaamheden te verkrijgen, welke de club zal doen drukken. Zij schijnt eene vereeniging van jagers te zijn, die op St. Huberts-dag met elkander het wild eten dat zij gedood hebben. Het klein getal uitgekozenen heeft de afgunstigen niet kunnen beletten hevig tegen hen uit te varen. Men heeft in de dagbladen voorgegeven, dat zulke letterkundigen als die van den herberg Saint-Alban de letterkunde nadeel toebrengen, in stede van dezelve van dienst te zien; dat de boeken-jagt den voortgang der wetenschappen en letteren niet meer bevorderlijk is, dan de jagt op hel wild voor de natuurlijke historie; dat de boekenzucht nergens anders toe dient dan om de boeken duurder te maken, enz., enz.... Maar de club wreekt zich over hare in het duister schuilende lasteraars, door zeldzame boeken te doen drukken en door te drinken op den voorspoed der boekenzucht.