Democritus minor
“Een wijsheid die ik ooit ergens opving, luidt: je bezit niet alleen je boeken, zij bezitten ook jou. Dat bezit ook een last kan zijn, ondervind je aan den lijve als je een verzameling (van wat dan ook) van enige omvang moet verhuizen. Afgelopen weken heb ik dan ook wel eens stilletjes mijzelf verwenst met mijn schier ontembare boekenkoopdrift, toen ik een kromme rug kreeg van het versjouwen van die last.” Ja, de Bibliotheca Habetsiana is eindelijk verhuisd! Dat uitroepteken staat voor de opluchting na het karwei van de bibliofiele eigenaar die ook ‘schokkende beelden’ toont van zijn grote uitdaging. Opvallend: nergens een spoor van spanning ten (oude/nieuwe) huize Habets, terwijl toch elke verhuizing een relatietest is: wat nemen we mee?[1]
De Engelse dichter Ted Hughes beleefde een ander soort opluchting: “Mijn boeken verhuizen was een merkwaardige ervaring. Het deed me beseffen hoeveel hekel ik aan de meeste ervan heb. Mijn echte bibliotheek – de boeken die ik bij brand zou redden – is heel klein.”[1]
[1] Ted Hughes, Ik wil nooit vergeven worden: brieven (Singel Uitgeverijen, 2013; Brief 6 mei 1984).
Voor de ervaringsdeskundige bibliomaan Gerrit Komrij was het een herhaalde levensles, want bij een verhuizing doet zich “de gelegenheid voor zich van aanslibsels en overtolligheden te ontdoen. Een verhuizing maakt wegdoenerig. Men is dan zo helemaal in de stemming van grote schoonmaak, facelift, een nieuwe lente en een nieuwe huid. […] Maar, helaas, niets leert men van al die opluchtingen. Men zit nog niet in zijn nieuwe vel of men is al weer geheel de oude. Het ritueel is te sterk. […] En met een verhuizing verandert men van voordeur, niet van hoofd.”[1]
[1] Gerrit Komrij, ‘Waarom doet iemand boeken weg?’ in Halfgod verzamelaar (Amsterdam, De Bezige Bij, 2012) p 115-117.
Scheiden doet lijden maar soms ook verblijden. Wat zou ik graag de tips en overpeinzingen lezen van Simon Carmiggelt in ‘Het nut van verhuizen’, verschenen in een kleine bibliofiele uitgave.[1] Voorlopig stel ik die levenservaring nog even uit…
[1] Van de magere brug af gezien. Met illustraties van Cees Bantzinger, Opland en Charles Boost (Amsterdam, M. Polak Schoute, 1963). Zie ook http://www.cubra.nl/edschilders/edschildersverhuizing/welcome.htm
De Franse natuur- en scheikundige Louis-Guillaume de Lafolie (1739-1780) combineerde zijn wetenschappelijke kennis met een rijke verbeelding in Le Philosophe sans prétention, ou l'homme rare (1775).[1] Als pretentieloze filosoof – een zeldzaam mens! – voert hij ten toneel de Arabier Nadir, een rijke inwoner van Chrysopolis, de Aziatische overbuur van Constantinopel. Deze Nadir speelt het alterego van De Lafolie wiens naam geen verwondering verwekt dat hij een bibliofiel is, of beter: onderhevig aan bibliofolie, zoals ik elders heb uiteengezet.[2] Dit wordt aangetoond in het eerste hoofdstuk dat ik hier samenvat met tussendoor enkele vrij vertaalde citaten.
Nadir sloot zich regelmatig op in zijn bibliotheek. “Het was uit smaak en niet voor het uiterlijk vertoon dat hij met grote kosten de uitgebreidste verzameling boeken had vergaard. Zelf genietend van zijn bezit had hij zich sinds meerdere jaren bezig gehouden met het maken van uittreksels van alles wat hij gelezen had. Uiteindelijk vond hij niets nieuws meer om te noteren, tenzij om voortdurende herhalingen te maken, en bekeek op een dag zijn nota’s. Hij had deze ingedeeld zoals zijn bibliotheek, in vijf delen, te weten de Kunsten, de Schone Letteren, de verschillende Cultussen, de Politiek en de Wetenschappen. Plots wordt hij een dromer; hij denkt na met de grootste aandacht en concentreert zich in zichzelf. Tenslotte, na een rijpe overweging… het is klaar, zegt hij, ik wil me ontdoen van een troep boeken die ik nutteloos acht.”
Nadir roept zijn slaven en beveelt hen alle boeken uit de afdeling Kunsten weg te halen, buiten twee nieuwe encyclopedieën. Daarna volgt de opruiming van het deel Schone Letteren, nadat hij een selectie heeft gemaakt in toneelstukken, poëzie, tijdschriften, geschiedenisboeken en romans. “Nadir moedigt zijn slaven aan en deze mannen, die voor boeken niet het respect van een bibliomaan hebben, grijpen haastig groepen quarto’s en folio’s en gooien ze zonder onderscheid in grote manden.” Aan een andere groep slaven toont hij de verzameling Cultussen, meer dan drie duizend volumes waarin elke schrijver met een vergrootglas aantoont wie de echte Schepper van het Universum is. Dan stuit hij op een boek: Verhandeling over de Tolerantie. Hij heeft er zes exemplaren van. “Des te beter, want zo’n boek zal nooit teveel vermenigvuldigd worden. Ik zou willen dat alle Koningen ze in gouden letters deden drukken en dat deze bladen de trappen van hun tronen zouden bedekken. Men kan niet teveel een Werk verspreiden dat bijdraagt aan het geluk van de mensheid. Ik ga vier exemplaren aan mijn vrouwen dragen.”