Duivelse mode in Antwerpen

“In 1582 verwurgde de duivel te Antwerpen eene jongedochter om hare ijdelheid en hare te groote gezochtheid in kleederen en geplooide halskragen. Haar lichaam, in de doodskist liggende, veranderde ten aanschouwe van al het vergaderde volk in eene zwarte kat.” Zo vatte het tijdschrift Ons Volksleven in 1895 een eigenaardige Franse tekst samen. De geciteerde bron bleek een heruitgave te zijn van een Parijse brochure die zelf een vertaling uit het Vlaams zou zijn, al blijft die originele bron tot op heden onvindbaar. Het gruwelijke verhaal zou zich afgespeeld hebben in Antwerpen (‘hoofdstad van het graafschap Brabant’), meer bepaald “en langue Flament Opdemer”. Spreek je dit uit dan weet elke Antwerpenaar dat het voorval “op de Meir” te situeren is. Bijna exact hetzelfde verhaal dook op in 1604. De derde versie verscheen in 1616, een bewerking waarin de verdoemde vrouw ook een naam kreeg: “la comtesse de Hornoc”.

 

  • Discours miraculeux inouy et epouventable, avenu à Envers ville capitalle de la Duché de Brébant, d’une jeune fille flamende, qui par la vanité, & trop grande curiosité de ses habits & collez à Fraize Goderonnez à la nouvelle mode, fut étranglée du diable, & son corps apres telle punition divine estant au cercueil, transformé en un chat noyr en presence de tout le peuple assemblé. Mil cinq cens quatre vingt deux. Traduict de language flamant en notre langue francoise. Avec une remontrance aux dames & filles en forme de dialogue en vers françois. Paris, Benoist Chaucet, (1582) [herdruk in Recueil de dissertations anciennes et nouvelles sur les apparitions, les visions & les songes. Avec une préface historique par M. l'Abbé Lenglet Dufresnoy. Tome premier, partie II. Avignon & Paris, Jean-Noel Leloup, 1751 p 27-39]
  • Discours merveilleux de ce qui s’est passé en Flandres, envers une jeune fille dudit païs, & de ce qui en est advenu. Paris, Nicolas Rousset & Silvestre Moreau, 1604
  • Histoire miraculeuse et admirable de la comtesse de Hornoc Flamande, qui a esté estranglée par le diable dans la ville d’Anvers pour n’avoir trouvé son rabat bien goderonné, le quinziesme Avril. 1616. Lyon, Guychard Pailly, 1616 [herdruk in Edouard Fournier, Variétés historiques et littéraires – Tome 1, Paris, P. Jannet, 1885; aparte brochure: Gent, Duquesne & Paris, A. Aubry, 1856]

 

 

Door herdrukken in de 19de eeuw kreeg het verhaal van gravin de Hornoc enige bekendheid vooral in Frankrijk.  “Deze edeldame had achtereenvolgens bij drie verschillende personen aangeklopt, om haar galakraag naar behooren in de plooien te laten leggen, maar telkens had ze (de derde maal in 't bijzijn van den Booze) verbolgen uitgeroepen: ‘De duivel hale me, indien ik ooit dien kraag omdoe!’ Eindelijk nam ze, opgetogen, den kraag aan, dien Satan haar aanbood, dezen toevoegende: ‘Ik behoor U toe met lijf en ziel.’ Bij die woorden lei de kwelgeest haar den kraag om, maar worgde haar tevens en verdween. De kist van de ongelukkige nu woog zóó zwaar, dat menschen noch dieren die konden verplaatsen. Toen ten laatste het deksel verwijderd werd, kwam er een koolzwarte kat te voorschijn, die onder de verbouwereerde menigte wegsprong.”[1] Deze commentaar staat niet toevallig bij een bespreking van het toneelstuk De Hooverdigheyt (1644) van de Antwerpse dichter Willem Ogier. Hij hekelde de pronkers die met hun klederen doen alsof ze van adel zijn. In de 17de eeuw was de Antwerpse Meir, zoals de Brusselse Nieuwstraat, beroemd om het modieus geflaneer van haar ‘Tour à la Mode’. De Franse invloed op de mode werd fel gehekeld zowel in satires als moraliserende geschriften.  Dezelfde Willem Ogier verwoordde het in De Gramschap (1645):

 

Ho, ho. wilde gy Oordeel naer de Kleeren strycken

Soo gaet eens op de Meir de Fatsoenen kycken,

Daer stryt de Mode om de Sotste dracht,

Daer ist Kleermaeckers vernuft op syn hooghste kraght.

 

De gravin van Hornoc sprak sterk tot de verbeelding want ze dook nog op in diverse geschriften.[2] Haar bestaan blijft een raadsel, zoals de zogenaamde originele Vlaamse bron van het verhaal. Vermoedelijk gaat het om pure fictie met het mondaine Antwerpen als oord van ‘verderf’.



[1] Willem Van Eeghem, ‘Inleiding (De Hooverdigheyt)’ in Willem Ogier, De tooneelwerken (Antwerpen/Amsterdam, De Sikkel / Wereldbibliotheek, 1921-1955) p XLI

[2] Via Google vond ik:

  • Jean-Baptiste Hugon, ‘Les souliers de madame la comtesse d’Hornoc’ in Les trente contes de cigognibus (Lyon, Vingtrinier, 1861 p 109-116): zet het verhaal om in rijm.
  • Pascal Quignard, ‘La Comtesse de Hornoc’ in La barque silencieuse (Seuil, 2009): herneemt het verhaal in een reeks reflecties over leven en dood.
  • Yves Victor de Bacilly, ‘La malédiction d’Anvers’ in Histoires étranges du temps passé (Castelnau le Lez, Debrick & Debrock, 2010): laat de tekst van 1582 een rol spelen in een fictief verhaal over de Antwerpse familie De Winter.

REF: Silvia Liebel, ‘La femme, le monstrueux et le diable’ in Les Médées modernes: La cruauté féminine d'après les canards imprimés français (1574-1651) (Presses Universitaires de Rennes, 2013 p 181); Marianne Closson, L'Imaginaire démoniaque en France (1550-1650) - Genèse de la littérature fantastique (Genève, Droz, 2000 p 255); Isabelle Paresys, ‘Paraître et se vêtir au XVIe siècle: morales vestimentaires’ in Paraître et se vêtir au XVIe siècle: actes du XIIIe Colloque du Puy-en-Velay (Université de Saint-Etienne, 2006, p 11-36).

 

 

Deel deze pagina

Gezicht op de Meir - Erasmus de Bie (circa 1650)