Democritus minor
De verschillende spellingen van zijn naam – naast zijn veelzijdige publicaties in het Latijn, Engels en Nederlands – hebben voor verwarring gezorgd bij biografen. Zijn grootvader Theodoor Roelant Versteghen was uit Gelderland naar Londen gevlucht. Zijn zoon John veranderde de familienaam in Rowlands, zodat onze auteur (geboren rond 1550 in Londen) in zijn jeugd doorging als Richard Rowlands. Later echter gebruikte hij de naam Verstegen, die hij (zoals gebruikelijk in die tijd) latiniseerde tot ‘Versteganus’, wat hij bij Engelse publicaties omzette tot ‘Verstegan’. Hij studeerde een tijd in Oxford en ging daarna in de leer als goudsmid. Inmiddels was hij een vurig katholiek geworden en toen enkele priesters als ‘verraders’ van de Anglikaanse kerk terechtgesteld werden publiceerde hij clandestien een pamflet over deze ‘martelaars’. Toen dit bekend raakte moest hij Engeland ontvluchten en volgde een omzwerving in Frankrijk en Italië waarbij hij regelmatig op de vlucht moest wegens polemische publicaties over de vervolging van de katholieken in Engeland. Uiteindelijk vestigde hij zich rond 1586 in Antwerpen, waar hij verbleef tot aan zijn dood in 1640. Hij was in die tijd erg veelzijdig werkzaam als graveur, uitgever, spion, lakenhandelaar, archeoloog, historicus en journalist.
Waar Verstegen in de eerste periode van zijn verblijf in Antwerpen nog frequent polemische werken in het Engels schreef, verandert dit vanaf 1611. De eerste publicaties in het Nederlands (‘Brabants’ van die tijd) waren nog pamflettair (tegen de Calvinisten) en historisch van aard, maar dan volgt een opvallende reeks literaire werken vol humor, parodie en satire (zie in bijlage het chronologisch overzicht van zijn amusementslectuur). Speelt zijn ouderdom, voorbij de zestig, hierin een rol of heeft zijn tweede huwelijk in 1609 mede gezorgd voor deze ommezwaai in zijn schrijfproductie?[i] Het was in elk geval zo’n opvallend contrast, dat biografen lange tijd de ‘Engelse’ Verstegen voor een andere auteur hielden dan de ‘Nederlandse’! In de meeste besprekingen van het werk van Verstegen ontbreekt echter de Wetsteen of wordt dit slechts kort vermeld. Dat het boekje moeilijk te vinden was heeft hiertoe zeker bijgedragen.[ii] Los daarvan lijkt de appreciatie van zijn literair werk voor een belangrijk deel, zeker tot einde 19e eeuw, bepaald door de achtergrond van de beoordelaar en menen we duidelijke verschillen te zien in de waardering door de ‘protestantse’ Nederlander en de ‘katholieke’ Vlaming.
[i] Willem Jan Cornelis Buitendijk, ‘Richard Verstegen als verteller en journalist’ in De Nieuwe Taalgids, 1953, 46: 21-30: “In zijn vele boekjes is wsch. veel gevijld door anderen, misschien wel door zijn tweede vrouw, de Antwerpse Catharina de Sauchy” (p 27).
[ii] Edward Rombauts, Richard Verstegen, een polemist der contra-reformatie (Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, Reeks VI, nr 54. Brussel: Algemeene Drukinrichting, 1933 p 185-186) noemt de Wetsteen “eenvoudig een reeks leuke anecdootjes, grappen en andere guitig vertelde historietjes, verzameld tot kortswijl en tijdkorting van den lezer”. Rombauts merkt op dat hij het werkje zelf niet heeft kunnen inzien en voortgaat op de commentaar van Sermon (1893). Hetzelfde doet ook W.J.C. Buitendijk, Het Calvinisme in de spiegel van de Zuidnederlandse literatuur der Contra-Reformatie (Groningen: J.B. Wolters, 1942; p 223) en noemt het “een verzameling van de in die tijd zo geliefde apophthegmata”. In een latere publicatie (1953) gaat Buitendijk wel uitvoerig in op het boekje dat hij dan zelf heeft kunnen inkijken, wat hem voorheen door oorlogsomstandigheden niet gelukt was (zie verderop). De Wetsteen wordt ook niet vermeld door Kornelis ter Laan in zijn Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid (Den Haag: G.B. van Goor Zonen, 1952 p 558-559).
De Vlaming Jan Frans Willems is genuanceerd positief over Verstegens literair werk: “Zynen dichttrant is gebrekkig, doch het ontbreékt den Epigrammen en Epitaphien niet aen geestigheyd”.[i] Met verwijzing naar deze bron oordeelt de Nederlander Pieter Gerard Witsen Geysbeek echter heel anders in zijn “Naar de proeven te oordeelen, die de Heer Willems uit dit werk mededeelt, behelst hetzelve niet veel bijzonder geestigs”.[ii] Bij geen van beide is er een vermelding van de Wetsteen. Deze komt wel voor in de opsomming (zonder verdere appreciatie) van Verstegens werken in het Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde.[iii] De Vlaming Hendrik Sermon heeft het boekje wel zelf in handen gehad en schrijft erover: “Dit werk is eene keus van anekdoten van overal bijeenvergaderd. De taal er van is tamelijk zuiver; maar aan sommige ontbreekt het snedige, het pikante”.[iv]
Terloops wordt de Wetsteen vermeld in een ‘literair-historische’ bijdrage over Verstegen door Lodewijk Gerard Visscher, de Utrechtse hoogleraar taal- en letterkunde, die ook een paar jaar in Leuven doceerde tot hij daar in 1830 weg moest na de Belgische revolutie. Visscher had al in 1847 een kort artikel gewijd aan Verstegen maar na een publicatie van Charles Louis Ruelens, archivaris in de Koninklijke Bibliotheek van Brussel,[v] herwerkte hij dit. Visscher geeft toe dat hij verschillende werken van Verstegen niet gezien heeft en voortgaat op wat Ruelens over hem schreef. Dat de ‘protestantse’ hoogleraar uit het ‘katholieke’ Leuven moest vertrekken kan mogelijk mede zijn rancuneuze uitval verklaren:
“dat de arbeid van Verstegen geene inspiratie is van den Heiligen Geest, en ook in het allerminste geen dergelijken grondslag heeft, behoeft zelfs voor den Heer Ruelens geen betoog. Hij noemt Verstegen een Publiciste catholique du XVI siècle; maar waarlijk, hij die daar ginds in het midden der brusselsche bibliotheek gezeten is, hij weet wel beter, en kan er geen oogenblik aan twijfelen of Verstegen, die aan het protestantisme geen enkele bres geschoten heeft, was als katholiek, als godgeleerde, als publicist, eene nulliteit, en als dichter een man beneden het vriespunt”.[vi]
[i] Jan Frans Willems, Verhandeling over de Nederduytsche tael- en letterkunde, opzigtelyk de Zuydelyke provintien der Nederlanden – Deel 2 (Antwerpen: J.S. Schoesetters, 1820 p 69).
[ii] Pieter Gerard Witsen Geysbeek, Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 (Amsterdam: C.L. Schleijer, 1824 p 457).
[iii] Johannes Godefridus Frederiks & Frans Jozef van den Branden, Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde (Amsterdam: L.J. Veen, 1888-1891 p 823). Zonder vermelding van de Wetsteen wordt Verstegens werk besproken in Gerrit Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 5 (Groningen: J.B. Wolters, 1910 p 376-380).
[iv] Hendrik Sermon, ‘Richardus Verstegenus’ in Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en letterkunde (Gent, 1893, juli-september, p 223-298); citaat p 286.
[v] Charles Ruelens, ‘Un publiciste catholique au XVIe siècle: Richardus Verstegenus’ in Revue Catholique IV-3 1854 p 477-499 & 549-565. Over de Wetsteen: “C’est un recueil de beaux propos, de reparties fines, d’anecdotes spirituelles, destinées selon l’auteur, à aiguiser l’esprit du lecteur. Cet ouvrage est encore écrit dans un but moral et dirigé contre les sectaires” (p 554).
[vi] Lodewijk Gerard Visscher, ‘Vaderlandsche Letterkunde – Richardus Verstegen, een litterarisch-historische bijdrage’ in Astrea, Maandblad voor schoone kunst, wetenschap en letteren, 1854 (4) p 281-286; bewerking van ‘Richardus Verstegen, gezegd Rowlands’ in Kronijk van het Historisch Genootschap te Utrecht, 3, 1847 p 180-188); citaat p 286.
In zijn artikel ‘Richard Verstegen als verteller en journalist’ bespreekt de Neerlandicus Willem Buitendijk uitvoerig de Wetsteen: “meest anecdoten, kluchtjes, facetiae, Schwänke, jests of hoe men de specimina van het internationale genre der korte vertelling ook mag noemen”.[i] Verstegen heeft ook dit genre gebruikt in zijn literaire kruistocht tegen het protestantisme, aldus Buitendijk: “Demonstratief plaatst hij het hoofdstuk ‘Van eenighe saecken, t'gheloove en de Religie aengaende’, met 12 anecdoten, aan het begin van zijn werk”.[ii] Toch is er weinig polemiek en zelfs beperkte moralisering in de Wetsteen terug te vinden en gaat het vooral om de grappige anekdoten. Is het dan simpele lectuur in de zin van een volksboek voor de ‘gewone’ mensen in tegenstelling tot de ‘verheven’ literatuur voor gecultiveerden? Buitendijk waarschuwt voor dit zwart-witonderscheid want de kluchtjes van Verstegen zijn niet dwaas of boertig maar juist vaak scherpzinnig: “Hij mag een veelweter zijn, en een populair schrijver, hij is zeker niet een man zonder critiek. Inderdaad, er is lectuur en er is literatuur, maar een scherpe grens was er toen al evenmin als nu”.[iii]
[i] Buitendijk (1953) p 22. Zie ook noot 2.
[ii] Ibidem p 23. Ten tijde van Verstegen kregen Calvinistische bezoekers in Antwerpen humoristische preken te horen van een jezuiet die meende dat men protestanten sneller kon bekeren door hen eerst te doen lachen; zie Paul Arblaster, Antwerp & the World: Richard Verstegan and the International Culture of Catholic Reformation (Leuven: Leuven University Press, 2004, p 109).
[iii] Ibidem p 26.
Dit staat in contrast tot de opvatting van de Vlaamse auteur en hoogleraar Nederlandse letterkunde Maurits Sabbe die, zonder de Wetsteen te vermelden, de ‘literair bedoelde’ werken van Verstegen als ontspanningslectuur typeert ‘zonder veel letterkundige verdienste’. Er is één uitzondering: “In 1619 laat Verstegen zijn literair meesterwerk verschijnen, een vrije navolging van de Characteres van Theophrastes. […]. Verstegen geeft geen omwerking van dit populaire boek. In het schetsen van typen en karakters is hij zeer zelfstandig. Buiten eenige algemeene typen, teekent hij meer individuën op satirische wijze. Het werk is weer zeer sterk anti-calvinistisch. Het verraadt veel menschenkennis en sommige der karakterteekeningen onderscheiden zich door soberheid, rake beeldspraak, fijnen spot en plastische voorstellingsgave. Het succes van dit werk was zeer groot”.[i] Anderen merkten echter op dat Verstegen veel ontleende aan de Characters van Thomas Overbury (1614) zonder dit te vermelden.[ii] Dit leidde tot de volgende belangrijke bedenking: “Verstegen heeft een reeks werken uitgegeven, vol grappige anecdoten, kwinkslagen, geestige invallen, hekeling van mode en van personen […]. Het lijkt me zoo goed als uitgesloten dat Verstegen al die grappen uit eigen koker heeft. En ik sta onder den indruk dat veel van het medegedeelde een sterk geurtje van Engelschen Humor heeft; en vermoed bijgevolg dat hier ook aan Britsche bronnen ontleend werd”.[iii] Buitendijk zocht het in een andere richting: “Het vermoeden is gewettigd dat onze belezen auteur vooral geput heeft uit Spaanse bron”.[iv] Eigenlijk hebben ze allebei gelijk: Verstegen haalde vele grappen uit de bundel Wits, fittes and fancies (1595) van de Engelse dichter Anthony Copley, een vrije vertaling van een Spaans werk, La Floresta Espagnola (1574), van Melchior de Santa Cruz.[v]
[i] Maurits Sabbe, ‘Verslag van prijsvraag Leven en werken van R. Verstegenus’ in Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en letterkunde, 1929 p 314-328; citaat p 322-323. Sabbe baseert zich vooral op het reeds genoemde werk van Rombauts (zie noot 2).
[ii] Leonard Willems, ‘Richard Verstegen's “scherpzinnige characteren” (1619) – Een bronnenstudie’ in Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en letterkunde, 1929 p 637-652. Zie ook Rombauts (1933) p 219-224 en Buitendijk (1942) p 167-168.
[iii] Willems (1929) p 652.
[iv] Buitendijk (1953) p 22.
[v] Anthony Copley, Wits fittes and fancies fronted and entermedled with presidentes of honour and wisdome (London: Richard Johnes, 1595); ik vond een 40-tal grappen (bijna 1/6) die Verstegen overnam al paste hij ze aan of voegde er wat aan toe. Merkwaardig detail: dezelfde Anthony Copley had een anti-jezuïetisch pamflet gepubliceerd waarin hij Verstegen op groffe wijze beledigde; zie Rombauts (1933) & Arblaster (2004).
In zijn geschiedenis van het lachen in de Zuidelijke Nederlanden situeert de Leuvense hoogleraar Johan Verberckmoes de Wetsteen bij de kluchtboeken in het eerste kwart van de 17e eeuw: “Min of meer dezelfde anekdotes als in de zestiende eeuw bleven gedrukt worden. Bovendien nam de vermaakfunctie van de kluchtboeken en al dergelijke zaken in deze periode eerder toe dan af. Het wekt dan ook geen verwondering dat […] Verstegen […] zelf een kluchtboek op de markt gooide […] waarin uit het bekende vaatje getapt wordt, met alleen deze verschillen dat de titel afwijkt van de gebruikelijke titels voor kluchtboeken en dat de religieuze controverse tussen katholieken en protestanten er sporen in heeft achtergelaten”.[i] Verberckmoes merkt verder op dat het komische element nu ruimschoots de overhand krijgt bij Verstegen die zich daarmee op ‘de markt van de ontspanningslectuur’ gooit. In dezelfde zin heeft Paul Arblaster het in zijn grondige studie van leven en werk van Verstegen over diens carrière als humorist, waarbij hij benadrukt dat hij van zijn pen moest leven en in die tijd weinig concurrenten had.[ii] Een tijdgenoot maakte in zijn exemplaar van de Wetsteen de volgende aantekening: “men vindt in alle de wercken van Richard Versteganus een seker fijn treck die niet gemeijn is, besonderlijck in dese tale”.[iii] Verstegen herhaalde in zijn diverse werken wel enkele thema’s maar steeds gegoten in de aangepaste vorm van het literair genre dat hij wilde beoefenen.[iv] Arblaster spreekt in dit verband van bewuste imitatie: in de Wetsteen ziet hij de echo van de Facta et dicta memorabilia, de anekdotencollectie van Valerius Maximus uit de eerste eeuw.[v] Zonder een bron te noemen meldt Verstegen zelf dat hij zijn materie “door lesen en langhe observatien by een vergadert” heeft.[vi] En elders verweert hij zich tegen mogelijke kritiek op gebrek aan originaliteit: als er iemand wat scherpzinniger kan doen verschijnen, “ick en sal hem niet benijen maar loven en soecken te imiteren”.[vii]
[i] Johan Verberckmoes, Schertsen, schimpen en schateren. Geschiedenis van het lachen in de Zuidelijke Nederlanden, zestiende en zeventiende eeuw (Nijmegen: Sun, 1998, p 208-209).
[ii] Arblaster (2004) p 112-113.
[iii] Notitie op het voorste schutblad van het exemplaar in de KB Brussel (uit de collectie Van Hulthem: VH 30.555A); in de kantlijn van de tekst staan ook enkele data genoteerd: 1626, 1645.
[iv] Rombauts (1933, p 205) vindt in de laatste publicaties van Verstegen heel wat ‘herhalingswerk’ wat hij toeschrijft aan zijn hoge ouderdom. Buitendijk is het hier niet mee eens: ‘Richard Verstegen’s playsante conterfeytsels en concepten’ in De Nieuwe Taalgids, 1953, 46: 71-79. Zie ook Arblaster (2004) p 116.
[v] Arblaster (2004) p 127.
[vi] Wetsteen, blz 2 van de opdracht aan de stadsraad van Mechelen.
[vii] Voorwoord bij Neder-duytsche epigrammen op verscheyden saecken (1617). Zie Arblaster (2004) p 106.
Met uitzondering van de Characteren, waarvan twee ‘gekuiste’ edities in Amsterdam werden heruitgegeven, verschenen herdrukken van Verstegens ontspanningslectuur alleen in de Zuidelijke Nederlanden. De Wetsteen werd niet heruitgegeven en er zijn ook niet direct sporen van in ander werk terug te vinden.[i] Misschien heeft de Zeeuwse schrijver Jan de Brune de Jonge zich erdoor laten inspireren bij de titelkeuze van zijn anekdotenboek Wetsteen der vernuften (1644), maar qua stijl en inhoud is er een groot verschil.[ii] Zijn tijdgenoot, de Nederlandse advocaat en dichter Aernout van Overbeke (1632-1674) verzamelde op het einde van zijn leven een grote hoeveelheid grappen en anekdotes: in zijn later uitgegeven collectie van 2440 vond ik er slechts 14 die sterke gelijkenis vertonen met deze in de Wetsteen, maar geen enkele werd letterlijk overgenomen.[iii]
“Zeventiende-eeuwse Nederlanders waren gek op het maken van gedichten, liederen, rijmpjes, gelegenheidsverzen, regeltjes in vriendenboeken en geestige gevelopschriften. Maar de grote namen van 17de-eeuwse auteurs als Brederode, Hooft, Huygens en Vondel verduisteren de blik op het grote leger broodschrijvers en vrijetijdspoëten dat zich daarmee bezig hield. Tussen die vele half vergeten letterknechten waren er een paar met uitzonderlijk talent. Hun waardering is op zichzelf al een stuk vaderlandse geschiedenis: geliefd in de 17de eeuw, geduld en gekuist in de 18de, verguist in de 19de en langzaam gerehabiliteerd in de 20ste eeuw”.[iv] Deze omschrijving kan men ook grotendeels toepassen op Vlaanderen (de Zuidelijke Nederlanden) van de 17de eeuw al was de productie van humoristische literatuur, meer bepaald de ‘kluchtboeken’, hier veel kleiner. Literair gezien was Richard Verstegen in deze context een witte raaf met een breed gamma aan humoristische publicaties, van satirische karakterschetsen tot pittige anekdoten en pure grappen waarvan velen nu nog te smaken zijn. Uitgegeven in een handig zakboekformaat – we weten niet in welke oplage – was zijn Wetsteen bedoeld als vermakelijke lectuur tussendoor. Het verdween in de snel groeiende stroom humoristische publicaties, zodat ik nu de gelukkige bezitter ben van een zeldzaamheid.[v] Maar dankzij deze toevallige vondst heb ik een mij onbekende wereld van de lach ontdekt.[vi]
[i] Zie Rombauts (1933) p 296-297.
[ii] Arblaster (2004) p 112.
[iii] Aernout van Overbeke, Anecdota sive historiae jocosae: Een zeventiende-eeuwse verzameling moppen en anekdotes. Uitgegeven door Rudolf Dekker en Herman Roodenburg m.m.v. Harm Jan van Rees (Amsterdam: P.J. Meertens Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, 1991).
[iv] Roelof van Gelder, ‘Lachen, gieren, reizen en sterven’ (NRC.nl 9 maart 2007). Zie ook ‘De humor van de gouden eeuw’: www.fransmensonides.nl/humor_achtergrond.htm.
[v] Publiek zijn slechts twee exemplaren te raadplegen: in de KB Brussel en de UvAmsterdam.
[vi] Voor een geschiedenis van de lach in de 17e eeuw, zie Verberckmoes (1998), Rudolf Dekker, Lachen in de Gouden Eeuw. Een geschiedenis van de Nederlandse humor (Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1997) & De kunst van het lachen - Humor in de Gouden Eeuw (Catalogus Frans Hals Museum, Haarlem 2017).